Er zijn talrijke historische sporen van personen uit de Nederlanden in Bohemen en Moravië. In deze lijst zijn die personen kronologisch gerangschikt volgens de datum van overlijden, die meestal gekend is. Ongetwijfeld is de lijst niet volledig. Wie vult aan?
Voor 1500
Reinier III van Henegouwen (Reginar III), graaf Bijgenaamd Langhals (ca. 920 – na 973). Na een verloren Lotharingse machtsstrijd werd graaf Reinier III in 958 samen met zijn broer Rudolf door keizer Otto I naar Bohemen verbannen, waar hij overleed. Zijn zonen waren Reinier IV van Bergen (Henegouwen) en Lambert I van Leuven (Brabant). Hubald van Luik, professor Hubald (Hucbald), van wie we de geboortedatum noch de overlijdensdatum kennen, was een leerling van Notger (Notker) van Luik (930 – 1008). In de jaren 1008–18 onderwees hij aan de Praagse bisschopsschool. Hij zou er ook kanselier van vorst/hertog Oldřich (Udalrich) zijn geweest. In de 11de en 12de eeuw was er veel kontakt tussen de rijksbisdommen Luik (Oudnederlands Ludeke, Ludic of Ludyk, Duits Lüttich, Tsjechisch Lutych) en Praag. Herman, bisschop van Praag Herman (Heřman) was in 1099–1122 de tiende bisschop van Praag. Zijn herkomst zou niet bekend zijn, maar sommige auteurs vermoeden dat hij afkomstig was van Traiectum wat Utrecht zou kunnen zijn, maar waarschijnlijker is Maastricht (omwille van de toenmalige sterke banden met het bisdom Luik). Lutgardis van Tongeren, non, heilige Luitgard, Luitgarda (Tongeren, 1182 – Aywiers / Aywières, 1246) was een blinde cisterciënzerin en mystika, ze is de beschermheilige (patrones) van Vlaanderen. Zij is nooit in Praag geweest, maar de barokskulptuur “Visioen van de Heilige Lutgardis” (Matthias Bernhard Braun, 1710) op de Karelsbrug is beroemd en behoort er tot de prominente heiligenbeelden (thans staat er een kopie). De opdrachtgever was abt Eugenius Tyttl van de cisterciënzerabdij Plasy (Plass; ten noorden van Pilsen), die tijdens een reis in de Zuidelijke Nederlanden kennis had gemaakt met de kultus van Lutgardis van Tongeren en in het bijzonder met haar visioen waarin Kristus van het kruis loskomt en neigt naar de blinde, geknielde Lutgardis, die hij toestaat de borstwonde te kussen (symbolische kommunie). Jan van Brabant, beeldhouwer Hij zou het graf van de Boheemse koning Wenceslas II (†1305) in de cisterciënzerabdij Zbraslav (Königsaal), ten zuiden van Praag, hebben ontworpen. Mogelijk was Jan uit Brabant een monnik in deze abdij. Jan van Luxemburg, Jan de Blinde, graaf, koning Jan Lucemburský (Luxemburg, 1296 – Crécy, 1346) was graaf van Luxemburg, die door zijn huwelijk met Elisabeth van Bohemen in 1310 koning van Bohemen werd. Zij waren de ouders van de beroemde keizer Karel IV. Matthias van Atrecht, bouwmeester Matthieu d´Arras, Matyáš z Arrasu (Atrecht?, ca. 1290 – Praag, 1352) was de eerste bouwmeester van de gotische Sint-Vituskathedraal in Praag. We weten zeer weinig over hem. Mogelijk werd hij geboren in 1290 in Atrecht (Arras), de hoofdstad van Artesië (Artois). Hij werkte als bouwmeester aan het pauselijk hof in Avignon, waar hij tussen 1342 en 1344 de latere keizer Karel IV (1316–1378) ontmoette, die hem uitnodigde om in Praag een nieuwe kathedraal te bouwen. Matthias aanvaardde de opdracht, maakte de eerste ontwerpen en onder zijn leiding begon men in 1344 te bouwen. Waarschijnlijk waren enkele meesters-bouwvaklieden in zijn bouwloods en in die van zijn geniale opvolger Peter Parler (†1399) uit de Nederlanden. Christophorus van Ieper, lakenwever Christophorus de Ypra kreeg in 1327 het burgerrecht van de Praagse Oude Stad. In het 14de eeuwse Praag woonden lakenwevers (en andere ambachtslieden) die afkomstig waren uit Vlaanderen en Brabant. In de archieven komen de namen Ieper, Brugge, Gent, Brussel, Leuven, Mechelen, Doornik enz. meer dan eens voor. Er waren in die tijd vele politieke en ekonomische kontakten tussen de (Zuidelijke) Nederlanden en Bohemen. Wenceslaus (†1383), de halfbroer van Karel IV, huwde met Joanna van Brabant en werd zo hertog van dit rijke en machtige hertogdom. De Boheemse prinses Elisabeth von Görlitz (†1451), kleindochter van Karel IV, werd door huwelijk met Antoon van Bourgondië hertogin van Brabant, later van Luxemburg. Ze was de laatste van de Duitse tak der Luxemburgers. Johanna van Beieren, koningin Johanna (´s Gravenhage?, 1362 – Praag, 1386) was een dochter van Albrecht I van Beieren-Straubing-Holland en Margaretha van Silezië. Vader Albrecht (†1404) was hertog van Bayern-Straubing, graaf van Holland-Zeeland, graaf van Henegouwen en heer van Friesland. Dochter Johanna huwde in 1370 (1376) met Wenceslas IV, zoon en opvolger van Karel IV als koning van Bohemen. Een smakelijk weetje is dat haar ouders als geschenken gerookte palingen en gezouten haringen uit Holland bij zich hadden. Wenceslas was ook keizer van het Heilige Roomse Rijk, maar werd in 1400 wegens zijn onbekwaamheid door de keurvorsten afgezet (!), wat Johanna niet heeft hoeven mee te maken, ze heeft de aanval van een jachthond van de koning niet overleefd. Florens Radewijns, priester Florentius Radwyn (Leerdam, ca. 1350 – Deventer, 1400) studeerde in de jaren zeventig van de 14de eeuw aan de jonge Praagse universiteit, waar hij de magistertitel behaalde. Hij was samen met Geert Grote de stichter van de Windesheimer Kongregatie (Broeders van het Gemene Leven). Emond van Dinther, diplomaat, kroniekschrijver Emond Ambrosii de Dynter (Grave, Brabant, ca. 1370 – Brussel, 1449) was sekretaris aan de hertogelijke kanselarij in Brussel en diende er vier hertogen o.w. Antoon van Bourgondië, die was gehuwd met de Boheemse prinses Elisabeth von Görlitz. Emond heeft als diplomaat in 1412 het koningshof in Praag bezocht. Over Wenceslas IV heeft hij in zijn verslag allesbehalve lovend geschreven. |
1500-1600
Jan Gossart, schilder Jan Gossart (ca. 1478 – 1532), genoemd Mabuse, was vermoedelijk afkomstig uit het Henegouwse Maubeuge. Algemeen wordt aangenomen dat hij in Antwerpen als schilder was opgeleid. Hij is nooit in Praag geweest, maar zijn paneel “Sint-Lukas schildert de Madonna” (ca. 1515), dat werd uitgebreid met twee zijvleugels van Michiel Coxcie, is ooit in Praag terechtgekomen. In een brief aan keizer Matthias vroeg het Mechelse stadsbestuur in 1614 vergeefs om teruggave van het drieluik. In 1619 werd het interieur van de Praagse kathedraal grondig aangepakt door kalvinistische beeldenstormers waarbij ook het hoofdaltaar werd vernield. Van 1621 tot 1865 stond het drieluik van Gossart-Coxcie op het nieuwe hoofdaltaar en was gekend als “Prager Dombild”. Het is thans een van de pronkstukken van de Praagse Nationale Galerie (Schwarzenbergpaleis). Hugo Vennius, botanikus De Vlaming Hugo Vennius, ook Velius, Vellius, werkte tijdens het bestuur van keizer Ferdinand I als botanikus in Wenen en werd dan in Praag aangesteld om de kruidentuin in de Hertengracht (Jelení Příkop) aan te leggen. Hij vond de plek veel te donker en helemaal niet geschikt. Zijn voorstellen werden te duur bevonden en in 1539 werd hij bedankt en hij trok dan weer naar zijn heimat. Cornelis de Hondt, komponist, kapelmeester Cornelius Canis (Gent?, ca. 1506 – 1561) was kanunnik van de Gentse Sint-Baafskerk (Sint-Bavo) en kapelmeester van Karel V. Dat hij in Praag kapelmeester zou zijn geweest van Ferdinand I is weerlegd. Hij zou dus niet in Praag zijn overleden, maar ergens in Vlaanderen. Bijgevolg hoort hij niet (meer) thuis in deze reeks, maar omdat zijn Praagse jaren in vele boeken en artikels worden vermeld nemen we hem hier aarzelend op. Erasmus Hornich, goudsmid Als hofgoudsmid (juwelier) uit Antwerpen vermeld in 1582 in Praag, waar hij een jaar later overleed. Hans Mont, beeldhouwer (Gent, ca. 1545 – na 1582) Johannes de Mont was een leerling van de beroemde beeldhouwer Giovanni da Bologna (Giambologna, een ZuidNederlander) in Florentië. Mont trok samen met Bartholomeus Spranger in 1578 naar Praag waar hij om onduidelijke redenen slechts kort verbleef. Hij was daarna als vestingbouwer werkzaam in Ulm en Kempten. Rembert Dodoens, arts, astronoom, plantkundige Rembertus Dodonaeus (Mechelen, 1517 – Leiden, 1585) was arts, geograaf, astronoom, botanikus en auteur van het Cruydeboeck (1554). Hij was van 1574 tot 1578 in Wenen lijfarts van keizer Maximiliaan II (†1576) en dan van de jonge Rudolf II. Van februari tot augustus 1575 verbleef hij in Praag in het gevolg van Maximiliaan II. In 1578 trok hij naar Keulen en vandaar in 1582, in oorlogstijd dus, naar Leiden, waar hij hoogleraar in de geneeskunde werd aan de in 1575 gestichte universiteit. Ogier Gisleen van Busbeke, diplomaat Van Boesbeke of Bosbeke, Augerius Gislenius Busbequius, Ogier Ghislain de Busbecq (Komen, Vlaanderen, 1520 – Cailly, Normandië, 1591) was in 1554 en opnieuw van 1556 tot 1562 ambassadeur van koning-keizer Ferdinand I in het Ottomaanse Rijk. Busbeke heeft in een brief (1554) voor het eerst de naam tulipan, tulp dus, gebruikt. Hij zou de eerste zijn geweest die tulpenbollen uit Konstantinopel / Istanboel mee naar Wenen heeft genomen. Al in 1559 bloeiden tulpen in de tuin van de Augsburgse raadsheer Johann Herwart en in 1562 zou Busbeke per schip een vracht tulpenbollen naar Antwerpen hebben gestuurd. Op basis van de bewering van de Tsjechische jezuïet Bohuslav Balbín (†1688) in zijn boek over de geschiedenis van het koninkrijk Bohemen, menen vele Tsjechische auteurs dat de eerste tulpen in Praag omstreeks 1564 waren aangekomen en vandaar in de Nederlanden zouden zijn terechtgekomen. Die bewering is weerlegd (Balbín heeft overigens meer dan eens de bal misgeslagen), we weten dat de eerste tulpen in Praag pas in de jaren zeventig van de 16de eeuw zijn aangeplant. Paul De Winde, organist Paul von Winde, Windi (ca.1510 – Praag, 1596/98) was organist in de Sint-Romboutskerk in Mechelen. Van 1570 tot aan zijn dood was hij Neben-organist van de keizerlijke muziekkapel van Wenen-Praag. (De keizers van het Heilige Roomse Rijk waren van 1526 tot 1806 ook koningen van Bohemen.) Lucas van Valckenborch, schilder Lucas van Valckenborch, ook Valckenborg en Valckenborch (Leuven, 1535 – Frankfort, 1597) werd hofschilder van aartshertog Matthias, die hij naar Linz volgde. Lucas schilderde begin jaren tachtig van de 16de eeuw een panorama van Praag vanaf de Petřínheuvel. Het paneel bevindt zich in het Museum van de Hoofdstad Praag. Petrus Canisius, jezuïet De predikant Canisius (Nijmegen, 1521 – Freiburg, Zwitserland, 1597) was in 1552 in Wenen en in 1555–56 in Praag, waar hij het jezuïetenkollege opende. Hij ontwaarde overal zonde en kwaad en vertegenwoordigde het geloof van zijn donkerste zijde. Hij erkende wel het belang van goed onderwijs, vooral wat de opleiding van priesters betrof. |
1600-1700
Jacob Typoets, historikus (Diest, 1540? – Praag, 1601) Jacobus Typotius werd in 1594 in Praag hofhistorikus van Rudolf II. David de Brusse, steensnijder (? – Praag, 1601) Brusse was in 1581 uit de Zuidelijke Nederlanden naar Praag getrokken, mogelijk gevlucht als protestant. Zijn zoon Jobst (†1635) werd er een welvarende edelsteenslijper. Joris Hoefnagel, miniatuurschilder, illustrator (Antwerpen, 1542 – Wenen, 1601) Hoefnagel heeft gewerkt in Rome, München, Frankfurt en Wenen. Sedert 1591 werkte hij voor Rudolf II (miniaturen, stadsgezichten, emblemen en bloemenstillevens) en was geregeld in Praag, waar hij zoon Jakob introduceerde. Philippus de Monte, komponist Philippus de Monte (Mechelen, 1521 – Praag, 1603) was van 1568 tot 1580 kapelmeester van de Hofkapelle in Wenen. In het gevolg van keizer Rudolf II trok hij naar Praag, waar hij zou zijn begraven in de Sint-Jakobskerk (Oude Stad). Kurieus is dat de Nazi-bezetters in 1940 de Maislova (Maisel-straat) in de Oude Stad (Josefov) hebben hernoemd naar Filippus de Monte. Na de bevrijding in mei 1945 kreeg de straat weer haar vroegere naam. Jan Vermeyen, goudsmid (Brussel, voor 1559 – Praag, 1606) Hans was de zoon van de Brusselse schilder Jan Cornelisz Vermeyen en leerde het beroep van edelsmid in Antwerpen. Via Frankfort aan de Main trok hij naar Praag waar hij tot aan zijn dood leefde en werkte. Hij was er een beroemde goudsmid, juwelier en medailleur. Voor Rudolf II maakte hij een nieuwe kroon, die van 1806 tot 1918 de Oostenrijkse keizerskroon was (Wenen, Hofburg). Hans Vredeman de Vries, schilder, architekt en ingenieur (Leeuwarden, 1526? – Amsterdam, 1606/07) Vader Hans ging in 1596 met zoon Paul naar Praag, waar keizer Rudolf II resideerde. Ze beheersten vele technieken en kunsten: bouw van triomfbogen, ontwerpen van versterkingen, interieurdekoratie, ze schilderden architektuurfantasieën (perspektieven) en schreven over architektuur. Na enkele jaren verlieten zij Praag weer. Charles de l’Écluse, jurist, arts, plantkundige Carolus Clusius (Atrecht, 1526 – Leiden, 1609) was jurist, arts en een vermaarde plantkundige. Van 1573 tot 1576 was hij hofbotanikus van keizer Maximiliaan II in Wenen, waar hij een tuin voor geneeskrachtige planten en een alpinum aanlegde. We weten dat hij vanaf 1573 in Wenen tulpen kweekte. Vermoedelijk heeft hij bollen naar Praag gestuurd. Clusius werd in 1593 professor plantkunde in Leiden. Hij had uit Wenen tulpenbollen meegenomen, deed er onderzoek naar en legde zo in de Leidse Hortus botanicus de basis voor de Nederlandse tulpenteelt. Bartholomeus Spranger, schilder (Antwerpen, 1546 – Praag 1611) Werd hofschilder van Rudolf II in Praag, waar hij talrijke opdrachten kreeg, niet alleen van de keizer. Hij was snel welstellend en kocht een huis aan de voet van de burchttrap in de Kleine Zijde, maar zijn atelier bevond zich in de Praagse Burcht. Zijn cyklus van maniëristische mythologische schilderijen, vooral naar Ovidius’ Metamorfosen, werden als gravuren verspreid over Europa. Alexander Colyn, beeldhouwer, schilder, tekenaar (Mechelen, 1527/29 – Innsbruck, 1612) Hij maakte het grafmonument van Ferdinand I, Anna Jagiello en Maximiliaan II in de Praagse Sint-Vituskathedraal. Dominicus Custos de Coster, graveur (Antwerpen, 1560 – Augsburg, 1612) Dominicus Baltens de Coster, zo heette hij, vestigde zich na de dood van zijn vader Pieter Balten(s) in Augsburg en nam de naam Custos/Custodis aan. Hij was er drukker en een zeer bekwame kopergraveur. In 1607–08 verbleef en werkte hij met zijn stiefzoon Lucas Kilian in Praag voor Rudolf II. Paulus van Vianen, goudsmid, medailleur (Utrecht, ca. 1570 – Praag, 1614) Paulus tekende landschappen, maar was op de eerste plaats edelsmid en medailleur. Via Italië, München en Salzburg bereikte hij in 1603 Praag, waar hij de rest van zijn leven Kammergoldschmied was. Hans von Aachen, schilder (Keulen, 1551 – Praag, 1615) Opgeleid in zijn geboortestad Keulen ging hij in de leer bij een Vlaamse meester. Na een verblijf van dertien jaar in Italië werd hij in 1592 hofschilder van Rudolf II, maar pas in 1596 vestigde hij zich blijvend in Praag. Hij werkte regelmatig samen met kollega Bartholomeus Spranger en met de beeldhouwer Adriaen de Vries. Hij was in nauw persoonlijk kontakt met de keizer voor wie hij dikwijls op reis ging als kunstaankoper en als diplomaat. Hans von Aachen werd begraven in de Sint-Vituskathedraal. Dirk de Quade van Ravesteyn, schilder (’s Gravenhage?, ca. 1565 – Praag of Nederland, na 1619) Hij ging in 1589 naar Praag, waar hij portretten en erotisch getint werk schilderde. Jan de Vos, goudsmid (Ca. 1578 – na 1619) Jan de Vos woonde en werkte in Augsburg, maar was na 1605 voor zijn werk geregeld in Praag. Carl Luython, organist, komponist (Antwerpen, 1557/58 – Praag, 1620) Carolus (Charles) Luython was lid van de keizerlijke hofkapel van Rudolf II in Praag. Hij was betrokken bij de bouw van het orgel in de Sint-Vituskathedraal. Hij stierf verarmd omdat zijn pensioen niet werd uitbetaald. Charles Bonaventure de Longueval graaf van Bucquoy, generaal (Atrecht, Artesië, 1571 – Nové Zámky, toen Hongarije, nu Slovakije, 1621) Karel Bonaventura graaf van Buquoy uit het oude Pikardische adellijke geslacht de Longueval kreeg een militaire opleiding. Op tweeëndertigjarige leeftijd werd hij generaal van de artillerie en enkele jaren later ook grootbaljuw van de provincie Henegouwen. In 1618, het begin van de Dertigjarige Oorlog, benoemde keizer Matthias hem tot opperbevelhebber van het keizerlijke leger met de rang van veldmaarschalk. De generaals Bucquoy en Tilly, beiden uit de Nederlanden, versloegen in november 1620 bij de Slag op de Witte Berg het huurlingenleger van de kalvinistische Winterkoning Friedrich von der Pfalz, die daarna in Nederland in ballingschap leefde. Adriaen de Vries, beeldhouwer (’s Gravenhage, voor 1560 – Praag, 1626) De Vries maakte een Italiëreis en werd een leerling en medewerker van Giovanni da Bologna (Giambologna, van Vlaamse afkomst) in Florentië en later van Hubert Gerhardt in Augsburg. In 1589–94 werkte hij in Praag, dan trok hij naar Rome en via Augsburg keerde hij in 1601 weer terug naar Praag waar hij hofbeeldhouwer werd. Peter Ernst II von Mansfeld, graaf, legeraanvoerder (Luxemburg, 1580 – Bosnië, 1626) Mansfeld was een oorlogszuchtige en brutale protestantse huurling-legeraanvoerder, die streed tegen Habsburg, maar in dienst trad van wie hem goed betaalde, dus ook van Habsburg. Oorlogsvoering was voor hem immers zaken doen. In 1618 wist hij de stad Pilsen (Plzeň) in te nemen. Tot mei 1621 bleef hij vechten in Bohemen, voerde onderhandelingen met de keizer en nam met zijn troepen niet deel aan de Slag op de Witte Berg (1620), waarvoor hij in ruil 100.000 gulden, een enorm bedrag, uit de keizerlijke kas kreeg! Pieter Stevens, schilder (Mechelen, ca. 1567 – Praag, na 1626) Over jeugd en opleiding van deze bekwame landschapsschilder weten we niets. Hij werd in 1594 in Praag hofschilder. Zijn werk wordt gekenmerkt door lichteffekt. Hij was de vader van de schilder Anton (Antonín) Stevens von Steinfels (Praag, ca. 1608 – Praag, 1675). Egidius Sadeler, graveur, schilder (Antwerpen, ca. 1570 – Praag, 1629) Aegidius of Jiljí Sadeler of Sadeleer was landschapsschilder en -tekenaar, een bekwaam portrettist en een uitstekende graveur. In 1597 werd hij in Praag aan het keizerlijke hof ontboden en werd er de meest beroemde kopergraveur van Rudolf II. Wenzel (Václav) Hollar was een van zijn leerlingen. Hans de Witte, financier, bedrieger (Antwerpen, 1583 – Praag, 1630) Aanvang 1622 verkreeg een konsortium, geleid door de Antwerpenaar Hans de Witte, voor de duur van een jaar het muntrecht voor Bohemen, Moravië en Neder-Oostenrijk. Munten werden uit omloop genomen en vervangen door nieuw geslagen munten, die echter minder dan eenzevende zilver bevatten dan de vroegere munten en dan voorgeschreven was. Ook de nominale waarde van de munten werd verhoogd en ook de omloophoeveelheid. Inflatie, hongersnood en ellende waren de gevolgen. Naast de Witte waren ook de bankier Jakub Baschewi, Karl von Liechtenstein (de verfoeilijke stadhouder van Bohemen), generalissimus Albrecht von Waldstein, Paul Michna van Vacínov en waarschijnlijk ook enkele Weense hovelingen bij de zaak betrokken. Het liep echter slecht af voor de Witte, die uit wanhoop in de waterput van zijn huis in de Praagse Kleine Zijde sprong en verdronk. Anselmus De Boodt, arts (Brugge, 1550 – Brugge, 1632) Boëtius werd in 1583 arts van de Praagse burggraaf Wilhelm von Rosenberg en in 1604 zelfs lijfarts van keizer Rudolf II. In 1612, na de dood van Rudolf II, verliet hij Praag. Johan Tserclaes graaf van Tilly, generaal (Tilly, Brabant, 1559 – Ingolstadt, 1632) Johan t’Serclaes, graaf van Tilly, moest in 1568 met zijn familie de Nederlanden verlaten omdat zijn vader betrokken was bij de opstand in de Nederlanden. In 1574 werd zijn vader genade verleend en zoon Johan koos voor een militaire loopbaan in Spaanse dienst. In 1604 werd hij bevorderd tot generaal, in 1610 werd hij luitenant-generaal in dienst van Maximiliaan van Beieren, wiens leger hij leidde bij de Slag op de Witte Berg in 1620. Samen met generaal Bucquoy won hij die veldslag, wat vele Tsjechen nog steeds niet te boven zijn gekomen. Tijdens de Dertigjarige Oorlog was hij zo goed als onoverwinnelijk tot hij kwam te staan tegenover Gustav Adolf van Zweden. Hij overleed op drieënzeventigjarige leeftijd tengevolge van zware en pijnlijke verwondingen door een Zweedse kanonbal. Hij heeft de reputatie een zeer menselijke en sympathieke generaal geweest te zijn. Jakob Hoefnagel, schilder (Antwerpen, 1573 – Nederlanden?, ca 1632) Jakob, de zoon van Joris Hoefnagel (†1601), werd in 1602 hofschilder in Praag, waar hij zich vestigde (zijn vader niet). Hij nam deel aan de Boheemse standenopstand in 1618 en werd diplomaat van de Winterkoning. Omwille van financieel bedrog werd hij veroordeeld en moest naar het buitenland vluchten. Daniel de Briers, goudsmid, groothandelaar (Antwerpen, ? – Frankfurt, 1633) De Briers was groothandelaar in edelstenen (diamant e.a.) in Frankfurt a. Main. Hij wordt in de bronnen voor het eerst vermeld in 1599. Hij onderhield nauwe kontakten met het hof van Rudolf II in Praag. Jan van Merode, kolonel (Ossogne, Namen, 1588 – Keulen, 1633) In 1618 streed Jean de Merode samen met zijn broer Philippe in het leger van Bucquoy o.a. in Bohemen. Hij was kapitein van driehonderd Waalse musketiers. In 1626 werd hij bevorderd tot kolonel. Zijn Waalse troepen hadden de reputatie geen discipline te hebben en aan de drank te zijn. Johann von Aldringen, generaal (Diedenhofen, Luxemburg, 1584 of 1586 – Landshut, 1634) Von Aldringen was een katholieke generaal tijdens de Dertigjarige Oorlog. Hij was betrokken bij de moord op Albrecht von Waldstein en daarvoor werd hij beloond met de heerlijkheid Teplitz / Teplice in Noord-Bohemen. Jobst de Brusse, steensnijder, groothandelaar (1572 of 1595 – Praag, 1635) Jobst van Brussel (Jobst de Brussl (…) de nobile stirpe trium imperatorum gemmarius gente Flandrica zo staat op de grafsteen in de kloostergang van het Sint-Thomasklooster, Kleine Zijde) was de zoon van steensnijder David de Brusse (†1601) uit de Zuidelijke Nederlanden. Jobst z Bryslu (Tsjechisch) was een welvarende edelsteensnijder (glyptiek) aan het hof van Rudolf II. Hij was welvarend omdat hij (samen met Gerhard Leux von Luxenstein) groothandel dreef in edelstenen en juwelen o.a. op de Weense markt. Handelaars uit de Nederlanden in Praag ten tijde van Rudolf II Gilles de Meyer, Philibert du Bois (uit Brussel), Jeronimus l’Hermite jr. (uit Antwerpen), Peter Vivat, Rudolf Alen, Gilles de Meijer, Willem Bordeneux, Pierre Chaval, Ferdinand de Bois, Gerhardt de Bois (juwelier), Van Akker, Hector Udart, Nicolaas Snouckaert, Hans de Vous (?), Boudewijn Sapiret (?), Lambert Brandolf (?). Philips van den Bossche, borduurwerker, tekenaar Van den Bossche (vele schrijfwijzen) wordt voor het eerst vermeld in de bronnen op 1 juli 1604 toen hij in Praag in dienst trad als Camer-Seidensticker (hofborduurwerker). Men is het erover eens dat hij uit de Nederlanden kwam. Hij is vooral bekend als tekenaar, beïnvloed door het werk van Roelant Savery. Zijn panorama van Praag (1606) is beroemd. Net zoals Savery en vele andere kunstenaars verliet hij Praag na de dood van Rudolf II in 1612. In 1615 was hij in Augsburg. Don Martin de Hoeff-Huerta, legeraanvoerder (Madrid, ca. 1580 – Písek, 1637) Hoeff-Huerta zou van (Zuid-)Nederlandse afkomst zijn. (Roeff?) Hij was kolonel in het leger van generaal Marradas tijdens de Dertigjarige Oorlog. Beiden hebben omwille van hun meedogenloosheid een slechte naam in de Tsjechische geschiedenis. Hoeff-Huerta verkreeg de heerlijkheid Velhartice, maar die werd na zijn dood door de keizer gekonfiskeerd. Roelant Savery, schilder (Kortrijk, 1576 – Utrecht, 1639) Tijdens de Opstand in de Nederlanden vluchtte vader Savery ca. 1585 met zijn familie naar Haarlem, waar zoon Roelant als schilder werd geschoold. In 1604 was Roelant in Praag en hij werd er een gewaardeerde landschapsschilder. Na de dood van de keizer in 1612 verliet hij Praag en in 1618 vestigde hij zich in Utrecht. Andreas Weedmann, schilder Andres Werdoman, Werdomann, Niderlender wordt vermeld als schilder in Praag in 1644. Ernest de Suys, legeraanvoerder (voor 1599 – Nordlingen?, 1645) Ernst von Suys (Limburgse afkomst) was een adellijke kolonel onder generaal Waldstein. In 1625 verkreeg hij de heerlijkheid Harzé (toen Luxemburgs, thans in de provincie Luik). Hij was buitengewone kamerheer van Bohemen. Alexander Regnier van Bleyleben, baron, kolonel (1578/79 – Praag, 1649) Rond 1600 trokken twee broers uit de Vlaams-Brabantse lage adellijke familie Bleyleben (Blydeleven, Blyleven) naar Bohemen waar ze in (militaire) dienst traden van keizer Rudolf II. Alexander diende onder generalissimus Albrecht von Waldstein en bracht het tot kolonel. Hij werd verheven tot Freiherr (vrijheer, baron). Hij woonde in een huis in de Praagse Kleine Zijde. Hij zou Nederlands, Frans, Duits, Italiaans en Tsjechisch hebben gesproken. De jongste broer, Jakob, is de stamvader van de huidige Bleylebens (V.S.A.). Servatius I Engel von Engelsfluss, leerlooier (Maastricht, 1580 – Praag, 1651?) Servatius Engel emigreerde uit Maastricht naar Praag (in 1635?), waar hij op Kampa een goed draaiende leerlooierij voerde, gespecialiseerd in de vervaardiging van hardleer voor schoenzolen, wat toen nieuw was. Die zolen dienden voor soldatenlaarzen wat midden in de Dertigjarige Oorlog (1618–1648) zeer veel geld opbracht. Hij leverde aan het keizerlijke leger en werd op korte tijd welvarend. In 1651 werd Servatius Engl, Bürger und Handelsmann in Prag in de erfelijke adelstand opgenomen onder de naam von Engelsfluss. Zijn zoon was Servatius II Engel (zie verder). Gottfried Graf Huyn von Geleen, generaal, kommandeur van de Duitse Orde (Wachtendonk, ca. 1598 – Maastricht, 1657) De edelman Godfried Huyn van Amstenraedt van Geleen was in 1620 kapitein in Beierse dienst en streed onder generaal Tilly ook in Bohemen. In 1632 trad hij in in de Duitse Orde en werd kommandeur van Ordingen (bij Sint-Truiden), daarna was hij van 1634 tot aan zijn dood landkommandeur van de balije Biesen (in het graafschap Loon). In 1645 werd hij opperbevelhebber van het Beierse leger en hij verdreef samen met generaal Jan von Werth de Zweden uit Bohemen. Hij zou meedogenloos zijn geweest, zoals vele officieren tijdens de Dertigjarige Oorlog. Officieren en soldaten tijdens de Dertigjarige Oorlog Vele officieren en soldaten uit de Nederlanden hebben tijdens de Dertigjarige Oorlog (als huurlingen) gevochten aan zowel katholieke als aan protestantse zijde. De Spaanse Habsburgers steunden hun verwanten in Wenen, o.m. door officieren en troepen ter beschikking te stellen, bijv. Bucquoy. De hierboven vermelde Gottfried Huyn heeft in Bohemen militaire operaties geleid, maar is dat voldoende om hem in deze lijst op te nemen? Wilhelm van Lamboy, generaal (Kortessem, graafschap Loon, ca. 1590 – Dymokury, nabij Nymburk, 1659) Guillaume de Lamboy trok als officier onder generaal Bucquoy naar Bohemen. Voor zijn verdiensten bij de Slag bij Lützen werd hij door de keizer beloond met de heerlijkheid Nové Zámky (in Oost-Bohemen) en in de adelstand opgenomen. In 1636 kocht hij kasteel Dymokury, waar hij de laatste jaren van zijn leven doorbracht, wat door de plaatselijke bevolking niet erg op prijs zou zijn gesteld (brutale rekatholisering). Bartholomeus Bolonin, schilder (? – voor 1663) Bologni, Bolognin en andere schrijfwijzen, wordt vermeld in Praag in 1634. Hij kwam uit de Nederlanden en had een opleiding als schilder genoten in Antwerpen. Adrian von Enkevort, generaal (Diest, 1603 – Wenen, 1663) Von Enckenfort, ook Enkenfurt, uit Brabantse adel, was een legeraanvoerder in keizerlijke en Beierse dienst. Hij verkreeg in 1636 de Boheemse heerlijkheid Ledeč nad Sázavou, waar hij slechts zelden vertoefde. Jan van der Kroon, generaal (Weert, ca. 1660 – Praag, 1665) Jan Coolen, die later de naam Van der Croon (Johann baron von der Croon, de la Coruna, dela Cron, Delacron, Delancron, Lacron, Lagron e.a.) droeg, was de zoon van Jacob Coolen, burgemeester van Weert. Hij was kolonel in keizerlijke dienst tijdens de Dertigjarige Oorlog, later werd hij bevorderd tot generaal. In 1647 werd hij de militaire kommandant van Pilsen, in 1652 van Praag en in 1657 werd hij zelfs de opperbevelhebber van Bohemen en bleef dat tot aan zijn dood. Hij was in Bohemen vooral aktief op het gebied van de vestingbouw. Hij kocht in 1654 een paleis (het latere Kaisersteinpaleis) op het Malostranské náměstí in de Praagse Kleine Zijde. Frans Luycx von Luxenstein, schilder (Antwerpen, 1604 – Wenen, 1668) Frans Luycx (Leux, Lux enz.) was een leerling van P.P. Rubens. Hij werd in 1638 hofschilder van Ferdinand III in Wenen, waar zijn broer Gerhard Böhmischer Kammerrat was. Frans was een belangrijke en gewaardeerde portretschilder en werd rond 1642 als von Luxenstein in de adelstand opgenomen. In 1652 was hij in Praag, waar hij samen met broer Gerhard getuige was (op 29 augustus in de Malteser kerk, Kleine Zijde, “Dominus Franciscus Leux de Leuxenstein, camerae caesareae pictor“) van de doop van een jongetje dat heel waarschijnlijk het zoontje was van hun zuster, echtgenote van de jurist Hanuss Georg Kauffer von Sturmwehr. Magdalena Grambe, edelvrouwe (Nederlanden?, begin 17de eeuw – Vamberk, 1671) Magdalena, geboren Drehl, was gehuwd met Kaspar Gramb von Gramba (uit de Z.-Nederlanden?), kolonel in Waldsteins leger. Hij verkreeg in 1627 de heerlijkheid Vamberk (Wamberg) in Oost-Bohemen, die na zijn dood door Magdalena werd geleid. Vamberk is een centrum van kantklosserij en volgens de traditie zou Magdalena, die uit Vlaanderen afkomstig zou zijn geweest, kantklosmateriaal hebben meegebracht en er het kantklossen hebben geïntroduceerd. Dit is echter onwaarschijnlijk. Het is wel zo dat de oudste vermelding van kantklossen in Vamberk uit 1642 dateert, dus tijdens de periode dat zij er vrouwe was. Ze zou een goede edelvrouwe zijn geweest, zo heeft ze haar horigen van vroondiensten bevrijd. Karel van Grobbendonk, jezuïet (1600 – 1672) De Zuid-Nederlandse jezuïet Karel of Charles de Grobendonecque, ook Carolo de Grobendoncq, trok in 1625 met enkele kollega’s naar Praag, werd er professor en in 1654 deken van de theologische fakulteit. Anton Stevens von Steinfels, schilder (Praag, ca. 1608 – Praag, 1673/75) Anton was de zoon van landschapsschilder Pieter Stevens uit Mechelen (zie hoger) en vader van de schilders Johann Jakob († Praag, 1730) en Paul Stevens von Steinfels (†1692). Anton leidde de schilderijengalerie van de Praagse Burcht vanaf 1652. Hij maakte vooral altaarstukken, maar ook portretten en muurschilderingen. Servatius II Engel von Engelsfluss, leerlooier, baron (Maastricht?, 1605 – Praag, 1674) Servaas breidde het leerlooiersbedrijf van zijn vader uit, verbeterde de produktie en verkreeg zelfs, mits betaling aan de staat, het monopolie op de produktie van harde schoenzolen. Hij werd steenrijk, kocht in 1655 het domein en kasteel Mníšek ten zuiden van Praag. Zijn leerlooiersbedrijf in een dorp bij Mníšek nam pre-industriële vormen aan. Hij werd in de vrijherenstand (baron) opgenomen. Johann Caspar Dooms, graveur (Antwerpen, 1597 – Praag, 1675) De tekenaar en kopergraveur Jan Kašpar Dooms was opgeleid in Antwerpen (leerling van Pieter de Jode). Na 1620 werkte hij in Praag, ook in Moravië en Kutná Hora. In Praag leidde hij een drukkersatelier, gespecialiseerd in portretgravures, universiteitsdissertaties, boekillustraties, devotieprentjes en ander drukwerk. Zijn gelijknamige zoon (signeerde I.C. Dooms) maakte minderwaardig werk in de jaren 1660–1680. Ignatius a Jesu, karmeliet (Tirol, 1650 – 1694) De karmeliet Ignatius a Jesu was geboren als Johann Raus in Tirol. Vermoedelijk heeft hij als architectus expertus een opleiding gehad in de Zuidelijke Nederlanden. In Praag was hij mede-ontwerper van de Sint-Jozefkerk (karmelietessen, Kleine Zijde). Deze kerk vertoont een zeer duidelijke invloed van de zgn. Vlaamse barok. |
1700-1800
Franz Johan Sweerts – Reist, edelman (Brabant, 1613 – Silezië, 1700) Franz Johan was een afstammeling van de Brabantse familie Sweerts, die in de Middeleeuwen een belangrijk patriciërsgeslacht in Brussel was. In 1654 werd hij in de Boheemse herenstand opgenomen. Zijn zoon Karl Franz (1654 – 1692) huwde met gravin Sabina von Sporck en dochter Franciska Apollonia (1667 – 1726) werd de vrouw van graaf Franz Anton von Sporck (1662 – 1738), de beroemde graaf Sporck! Jodocus Verbeeck, schilder (Emmerich, Holland, 1646 – Praag, 1700) In 1661 ging Verbeeck naar Praag waar hij edellieden portretteerde, vooral uit de hoogadellijke families Lobkowicz en Kolovrat. Isaac Godijn, schilder (Antwerpen, ca. 1660 – Praag? na 1712) Izaak Godyn was mogelijk de broer van Abraham, die hij sinds 1690 in Praag hielp bij de uitvoering van de schilderingen in kasteel Troja. Abraham keerde terug naar Antwerpen, maar Isaac bleef in Praag als hofschilder. Abraham en Isaac waren Antwerpse Joden. Franz Leux von Luxenstein, schatmeester (Wenen, 1645 – 1714) Franz Leux was de zoon van de Antwerpse schilder Frans Luycx (†1668). Franciscus Leux von Luxenstein (z Luxenštein, ook Luycx, Lux) was schatmeester (schatzmistr, šacmistr) op de Praagse Burcht. Hij huwde met Johanna Dupont (afkomstig uit Atrecht), de weduwe van de arts Jindřich de Voss. Vermeldenswaard is dat die in 1679 het huis “De Witte Roos” (Praag, Kleine Zijde, Mostecká 276/17) had gekocht, dat thans in het bezit is van de Nederlandse kunstverzamelaar Boudewijn Jansen en zijn vrouw Yvette van Dishoeck. Op de bezienswaardige bronzen deur zijn Comenius en Erasmus voorgesteld. (Zie https://agoract.cz/2016/11/02/huis-de-witte-roos-in-praag/) Hendrik Govaerts, schilder (Mechelen, 1669 – Antwerpen, 1720) Govaerts was in 1689–90 in Praag en Wenen. Daarna leidde hij een atelier in Antwerpen. Abraham Godijn, schilder (Antwerpen, ca. 1655/56 – na 1724) Abraham Godyn (Goddyn, Godin, Godein) was een leerling van Hendrik Herregouts (1633–1704). Na zijn opleiding bezocht hij verschillende landen waaronder Italië. In Rome werd hij zelfs pauselijke hofschilder. In 1687 werd hij door graaf Sternberg naar Praag uitgenodigd om er de muurschilderingen in kasteel Troja uit te voeren (Abraham Godyn Antverpiensis invenit et facit anno 1693). In 1711 was hij weer in Antwerpen, waar hij lid werd van het Sint-Lukasgilde. Van hem zijn ook enkele werken in Praagse musea bekend. Balthasar Van Westerhout, graveur (Antwerpen, 1656 – Praag, 1728) De kopergraveur Baltasar Westerhout werkte sedert 1683 in Praag waar hij dissertaties, boekillustraties, portretten, devotiedrukken en heraldische drukken graveerde. Jan Adriaen Gerhardt de Groos, graveur (Antwerpen, ca. 1650 – Praag, 1730) De Antwerpse kopergraveur en tekenaar de Groos vestigde zich mogelijk ca. 1670 in Praag. Hij was zeer produktief in de periode 1670–1699. Hij maakte boekillustraties, portretgravuren, devotiedrukken, astronomische en architekturale illustraties enz. Frans van der Pütt, graveur (? – na 1731) De (Zuid-)Nederlander Van der Putt was kopergraveur in Praag in de jaren 1705–31. Johann Onghers, schilder (Mechelen, 1656 – Praag, 1735) Jan Ongers vestigde zich in Praag waar hij in 1690 burgerrecht kreeg. Hij was schilder en maakte ook ontwerpen voor boekillustraties en dissertaties, meestal uitgevoerd door Baltasar van Westerhout (zie hoger). Jan Pieter van Bredael de Jongere, schilder (Antwerpen, 1683 – Wenen, 1735) Jan Pieter uit de Antwerpse schildersfamilie van Bredael ging in 1706 naar Praag en werkte er in dienst van prins Eugeen van Savooie voor wie hij vooral veldslagen schilderde. In 1720 keerde hij terug naar Antwerpen, maar op verzoek van de prins ging hij naar Wenen waar hij de rest van zijn leven verbleef. Johann Baptiste Bouttats, schilder, graveur (Antwerpen? ca. 1685 – 1743) Jan Baptist Bouttats hielp in 1687 Abraham Godijn bij de muurschilderingen in kasteel Troja. Hij voerde ook opdrachten uit voor diverse magnaten in Bohemen en Silezië. Hij emigreerde naar Engeland. Philip Christian Bentum, schilder (Leiden?, ca. 1690 – Silezië, na 1757) Bentum was na 1713 medewerker van barokschilder Peter Johann Brandl (Petr Jan Brandl) in Praag, trok naar Rome en dan naar Wenen. Hij was nog diverse keren in Bohemen en ging dan naar Silezië waar hij overleed. Anton Leonhard Verbeeck Verbeeck was arts en werd driemaal dekaan van de Praagse medische fakulteit. Tijdens de epidemie van 1771 heeft hij vele levens gered en hij werd in 1782 als von Verbeeck und du Chateau in de adelstand opgenomen. Was hij van Nederlandse afkomst? |
Na 1800
Fréderic August Alexander van Beaufort-Spontin, edelman, staatsman (Namen, 1751 – Brussel, 1817) F.A.A. van Beaufort-Spontin bestuurde de Oostenrijkse Nederlanden en werd in 1814 gouverneur-generaal der Nederlanden. Hij kocht in 1813 de West-Boheemse heerlijkheid Petschau / Bečov. Zijn kleinzoon Friedrich Georg (Brussel, 1843 – Bečov, 1916) ging er wonen en liet kostbare familieschatten overbrengen. Zo is het zeer waardevolle romaanse reliekschrijn van Sint-Maurus in Bohemen terechtgekomen. Coudenhove, adellijke familie In de Middeleeuwen klom de Brabantse familie Coudenhove op in de adelstand. Er zijn ondertussen vele takken van deze familie, verspreid over de hele wereld. De Tsjechische tak splitste zich in de 18de eeuw in een oude en jonge tak. De afstammelingen van de oude tak werden rijksgraven in 1790. Karel Maria (1855–1913) was stadhouder van het koninkrijk Bohemen, zijn broer Max Julius von Coudenhove was de laatste stadhouder (1918). Uit de jonge tak ontstond door huwelijk in 1857 de tak Coudenhove-Kalergi. Iacob Verreyt, schilder (Antwerpen, 1807 – Bonn, 1872) Jacob Johann Verreyt schilderde het Praagse Oudestadsplein bij valavond (na 1850, Museum van de stad Praag). Jan Swerts, schilder (Antwerpen, 1820 – Marienbad / Mariánské Lázně, 1879) De Antwerpse schilder Jan Swerts werd in 1874 direkteur van de Kunstakademie in Praag. Hij schilderde o.a. de fresko’s in de Annakapel van de Praagse kathedraal. Dom Hildebrand de Hemptinne, monnik (Gent, 1849 – Beuron, 1913) Félix de Hemptinne werd in 1870 benediktijn in Beuron (Duitsland), was betrokken bij de stichting van de abdij van Maredsous (Wallonië) waarvan hij de eerste abt werd. Later werd hij abt-primaat van de hele benediktijnenkongregatie. Hij was samen met Gislenus Bethune de ontwerper van het Gabrielklooster (1888) in Praag. Gislenus Bethune, architekt, monnik (1855 – 1922) Felix Marie Ghislain de Bethune was het vierde van negen kinderen van architekt Jean-Baptiste Bethune (Kortrijk) en zijn vrouw Emilie van Outryve d’Ydewalle. Omstreeks 1873 trad hij in de pas gestichte benediktinenabdij Maredsous in. De architekt van deze abdij was zijn vader, die hij bij het ontwerpen hielp. Hij werd priester gewijd. Pater Gislenus (Dom Ghislain) was de mede-architekt van het Gabrielklooster (klášter sv. Gabriela) en van het Heilig Hartklooster (klášter Sacré Coeur) in Praag. Rond 1890 trad hij uit de orde, hing het priesterschap aan de wilgen en huwde in 1893 met een Engelse. Hij werd uit de familiegeschiedenis geschrapt. Jan Verkade, monnik, schilder (Zaandam, 1868 – Beuron, 1946) De Beuroonse schilder Johannes Sixtus Gerhardus Verkade alias pater Willibrord voerde na 1895 fresko’s uit in het Praagse Gabrielklooster. Carl Gresnigt, monnik, schilder Carl Lodewijk Gresnigt (Utrecht, 1877 – Maredsous, 1965) alias pater Adelbert was schilder, beeldhouwer en vervaardiger van mozaïeken. Hij hielp bij de uitvoering van de muurschilderingen in het Praagse Gabrielklooster. Antoon Coolen, schrijver (Wijlre, 1897 – Waalre, 1961) De bekende schrijver van streekromans aanvaardde in 1947 de uitnodiging van de vereniging van Tsjechische schrijvers om door hun land te reizen en daarover te schrijven. Het resultaat was de nog steeds lezenswaardige Tsjechische suite (1948), een boeiend en pittig reisverslag. Max van der Stoel, politikus (Voorschoten, 1924 – Den Haag, 2011) De toenmalige Nederlandse sociaaldemokratische minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel was in maart 1977 op officieel bezoek in Praag, waar hij een kort gesprek had met de filosoof professor Jan Patočka (1907-1977), een van de eerste woordvoerders van Charta 77, de dissidentenbeweging voor mensenrechten die begin 1977 mede door Václav Havel was gesticht. Patočka werd aangehouden, twee dagen lang uitputtend verhoord, stortte in en overleed op 13 maart. De dood van Jan Patočka bracht Max van der Stoel in gewetensnood, maar uiteindelijk had hij geen spijt van de ontmoeting, Charta 77 is zo immers wereldwijd bekend geworden. |
© Pieter Schepens (2021)