Tourniquet en weidepoortje

Een tourniquet is een poortje, dat, ter kontrole van de binnentredenden, de toegang van een gebouw of afgesloten terrein geordend regelt. Vele mensen passeren een voor een het hek of de afsluiting, m.a.w. slechts één persoon tegelijk wordt toegang verleend. De poortjes gaan of in één richting of in beide richtingen open.

Tourniquets

Het moderne en meest gekende type bestaat uit een in de bodem verankerde (metalen) konstruktie, meestal een vertikale stijl of paal, met één tot vier beweegbare horizontale armen op „halve hoogte“ of heuphoogte. Het poortje geeft vrije doorgang na inworp van een muntstuk of na het lezen door een sensor van een elektronisch pasje, kaartje enz. Zo kan eventueel ook de identiteit van de persoon worden geregistreerd, zowel bij het komen als het gaan. Soms is er geen belemmering en kan men altijd passeren, het poortje dient dan bijv. om de mensenstroom te regelen en eventueel te tellen.

Tourniquets treft men aan in banken, musea, zwembaden, vrijetijdsparken, metrostations, supermarkten, openbare toiletten enz. De hoge tourniquets (iron maiden turnstiles) zijn gewoonlijk ongeveer 2 m hoog en komen voor bij de ingang van stadions, militaire inrichtingen, overheidsgebouwen, grensovergangen, op luchthavens enz. Erover klimmen is moeilijk of onmogelijk.

Drehsperre, Drehkreuz (D), turnstile, baffle gate (E), tourniquet, portillon d´accès (F), turniket (CZ)

Weidepoortjes, stegels, stiles

Een voorloper van het moderne draaikruis zou voor het eerst in 1916 in een supermarkt in Memphis (V.S.A.) zijn gebouwd. Maar de oorsprong waren de weidepoortjes op het platteland, die zo zijn gebouwd dat ze, niet voor de mens, maar voor het vee (en ruiters) een onneembare hindernis vormen. Op het platteland bestaan servituten (erfdienstbaarheden, het recht van overpad) in de vorm van openbare veldwegen en wandelpaden op privé gronden. Die paden worden in sommige streken kerkpaden genoemd, in Groot-Brittannië mass path, omdat ze ´s zondags door kerkgangers worden (werden) gebruikt. Vele wandelpaden vormen de kortste verbinding tussen de dorpen. Ze lopen meestal door bossen en over weiden waar talrijke hindernissen zijn als heggen, hagen, afrasteringen, sloten. Daar moet de voetganger door of over, niet het vee (runderen, schapen …). Daarom zijn – alleen voor de voetganger – in de afsluitingen “poortjes” aangebracht. Ze heten stegel (Limburg), draaipoortje, klimhekje, overstap, weidepoortje, wandelaarspoortje, draaikruis, kruisrad, haspel e.a.

Stiegel, Stägel, Zauntritt, Zaunübertritt, Mauertritt, Steg (D), stile, turnstile (E), échalier (F), přechodové schůdky (CZ)

Een eerste type vormen de smalle, voor het vee ontoegankelijke doorgangen door hagen, afrasteringen of muurtjes. In de streek van Aken en Eupen komen ze vaak voor in de vorm van hardstenen, soms houten palen (foto 2). In Groot-Brittannië zijn het squeeze gates of squeeze stiles (foto 4).

Foto 2, links: een “Stiegel” in Raeren (Oostkantons of Duitstalig België). Foto 3, midden: een veel voorkomende stegel in de vorm van een hoekige houten konstruktie in Schin-op-Geul (Nederlands Limburg). Foto 4, rechts: een squeeze stile in Engeland.

Dan zijn er ook nog klimhekjes (overstapjes, in het Engels stiles) over hek, haag, muur of sloot, bestaande uit een houten laddertje of stenen treden (foto 5). Op het Europees vasteland zijn de meeste verdwenen en vervangen door draaipoortjes.

Foto 5, links: een overstap of klimhekje in Duitsland. Foto 6, rechts: een vlonder met overstap in Engeland.

In het Weser-Rijn-Maas-Moezelgebied, wellicht ook elders in Europa, is tenslotte het meest voorkomende (derde) type het beweeglijke draaikruis, ook kruisrad, draaihekje, draaipoortje enz. genoemd, in Limburg stegel, in sommige Duitse streken Haspel (foto 7). Ze zijn de oudste tourniquets. De metalen konstruktie bestaat uit een vertikale (houten) paal (stijl) waarbovenop een draaibaar vierarmig horizontaal (metalen) kruis is bevestigd. De wandelaar zet het kruis in beweging en neemt tussen twee kruisarmen de hindernis. Een variant is het draaipoortje in de vorm van een vrijstaande paal (de hekpaal) waaraan een metalen hoekig hek hangt (foto 8).

Foto 7, links: een draaikruis of kruisrad in het dal van de Geul (Nederlands Limburg). Foto 8, rechts: een hoekig draaihekje.

© Pieter Schepens (2018-2021)

De afbraak van het Praagse Joodse getto in 1896-1911

In de tweede helft van de 19de eeuw wou men van Praag een moderne stad met grootstadkarakter maken naar het voorbeeld van Wenen (Ringstrasse), Parijs (de boulevards), Boedapest en Berlijn. In 1885 werd beslist om het getto (waar toen nog ongeveer 25% der bevolking Joods was) en het naburige noordelijk deel van de Oude Stad af te breken. Als redenen gaf men op: epidemies, het hoge sterftecijfer, een slecht rioleringssysteem, ontoereikende waterverzorging, de dichte bebouwing, de slechte staat van de gebouwen, overbevolking, overstromingsgevaar. Dat allemaal was wel (gedeeltelijk) waar, maar de werkelijke reden was vastgoedspekulatie. Van deze zgn. asanace (sanering) is een aantal politici en bouwspekulanten rijk geworden. De Praagse bourgeoisie wou daarenboven de arme bevolking uit het centrum weg. Bouwinitiatieven van eigenaars werden geweigerd, men had de keuze tussen vrijwillige verkoop aan de stad Praag of onteigening.

Foto´s: huizen en een oude binnenplaats met pavlatsch in het voormalig getto, nu verdwenen

In 1896-1911 werden 260 gebouwen (9 ha) in het getto (Josefov) en 324 gebouwen (27 ha) in de aangrenzende Oude Stad (Staré město) afgebroken. Dus vrijwel het hele noordelijke deel van de Oude Stad, bijna de helft van de totale oppervlakte, werd afgebroken! Van het oude getto zijn alleen zes synagogen, de begraafplaats en het raadhuis bewaard gebleven, alle woonhuizen en enkele synagogen zijn afgebroken. In de Oude Stad zijn de Sint-Valentijnkerk, drie kloosters, de Sint-Norbertuskerk, het Norbertinum en vele eeuwenoude huizen met de grond gelijkgemaakt!

Foto´s v.l.n.r.: de Platnéřská-straat tijdens de afbraak (Plattnergasse); de afbraak van het benediktijnenklooster van Sint-Nikolaas, de kerk staat er nog.

Voor de afbraak werden de huizen niet archeologisch gedokumenteerd, het moest snel gaan en het ging snel. Eind 1897 waren bijna alle gebouwen afgebroken waarna men overging tot de verhoging van het terrein (omwille van de overstromingen), de afpaling van nieuwe straten en percelen, de aanleg van een nieuw rioleringssysteem enz. Er werd een nieuwe hoofdstraat aangelegd, de Sint-Niklaasstraat (nu Parijsstraat). Parken waren niet voorzien, die brachten immers geen geld op. In 1900 begon men met de bouw van de nieuwe woonblokken. In 1914 stonden de meeste gebouwen recht, een volledig nieuw stadskwartier was ontstaan. Nieuwe flatgebouwen, monumentale bank- en verzekeringszetels en overheidsgebouwen werden gebouwd in eklekticisme (een allegaartje van neoromaanse, neogotische, neorenaissance en neobarokke stijlen). Vele gevelsierelementen vertegenwoordigen de Jugendstil (Art Nouveau), ook romantische uitbouwseltjes, torentjes, erkers, balkons enz. treft men aan. Hoewel hier en daar een gebouw een bescheiden plaatsje verdient in een boek over kunstgeschiedenis, valt het geheel onder de noemer architektuurkitsch! Het hele noordelijke deel van de Oude Stad straalt thans zwaarmoedigheid, stugheid en kilte uit.

We kunnen alleen maar instemmen met de schrijver Gustav Meyrink (auteur van Der Golem): de eeuwenoude ongrijpbare geheimzinnige atmosfeer van Praag is verdwenen, de stad is “gedesinfekteerd”. Een unieke oude stadsbuurt is voorgoed verdwenen.

© Piet Schepens (2018-2021)