Een Brabantse triptiek in Praag

Prager Dombild, Jan Gossart en Michiel Coxcie

Foto: Het geopende drieluik. Centraal het paneel Sint-Lukas schildert de madonna van Jan Gossart. Zijpanelen van Michiel Coxcie met links de marteling van Sint-Jan-de-evangelist en rechts het Visioen van Sint-Jan op Patmos. (Foto uit Z. Wirth, F. Kop en V. Ryneš, Metropolitní Chrám svatého Víta, Praag, 1945, p. 17.)

Het Prager Dombild is een meer dan manshoog retabel (altaarstuk), samengesteld uit drie beschilderde panelen: een middendeel van Jan Gossart en zijluiken van Michiel Coxcie. Het bevond zich oorspronkelijk in Mechelen, is naar Praag gebracht en stond daar meer dan tweehonderd jaar lang op het hoofdaltaar van de Sint-Vituskathedraal. Het is nu een van de pronkstukken van de Praagse Nationale Galerie, afdeling Europese kunst van Oudheid tot Barok in het Sternbergpaleis.

Jan Gossart, genoemd Mabuse, zou omstreeks 1478 zijn geboren en algemeen wordt aangenomen dat hij in Antwerpen als schilder was opgeleid. Zijn opdrachtgevers kwamen uit de hoogste kringen, onder hen waren bijvoorbeeld landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, keizer Karel V en koning Christiaan II van Denemarken. Hij overleed in 1532, maar we weten niet waar.

Het middenpaneel “Sint-Lukas schildert de Madonna”

Vermoedelijk schilderde Jan Gossart het schilderij ca. 1515 in opdracht van het Sint-Lukasgilde (schilders) van Mechelen voor hun gildealtaar in de Sint-Romboutskerk. In Mechelen was toen het hof van landvoogdes Margaretha van Oostenrijk, de tante van keizer Karel V.

Foto´s. Het middenpaneel van Jan Gossart met rechts een detail.

Het schilderij stelt de (Byzantijnse) legende voor van de evangelist Lukas die Maria en Jezuskind portretteert. De groep personages vooraan is traditioneel religieus opgevat, maar opvallend is het architektuurkader dat de nieuwe geest van humanisme en renaissance vertegenwoordigt. In de tempelarchitektuur vooraan worden Herakles met knuppel en met gouden appel van de Hesperiden, een uil, een putto met gans en profeten voorgesteld. Ze vertegenwoordigen de klassieke Oudheid en het Jodendom (het Oude Testament). Vooraan wordt Lukas voorgesteld als portrettist en op de achtergrond als schrijver (Maria dikteert Lukas het evangelie). De architektuur is daar gotisch en is symbool van het kristendom (het Nieuwe Testament). Tussen voor- en achtergrond zien we de levensbron (paradijsfontein).

De zijpanelen van Michiel Coxcie

Michiel Coxcie (Mechelen 1499 – 1592) schilderde ergens tussen 1532 (dood van Gossart) en 1592 zijpanelen voor Gossarts “Sint-Lukas schildert de madonna” en zo ontstond een drieluik. Mogelijk gebeurde dat omstreeks het midden van de 16de eeuw omdat de gebogen vorm bovenaan toen een modeverschijnsel was. Die golvende vorm is immers niet origineel, de linker- en rechterbovenhoek van Gossarts paneel zijn erdoor geamputeerd.
Vermoedelijk gaf het Mechelse Lukasgilde de opdracht voor de uitbreiding tot een drieluik omdat Johannes-de-evangelist op de zijpanelen een opvallend prominente rol toebedeeld werd, het altaar van het schildersgilde in de Sint-Romboutskerk was immers oorspronkelijk gewijd aan Johannes-de-evangelist en de zijluiken van Coxcie moesten daaraan herinneren. Zowel Johannes als Lukas zijn de beschermheiligen van schilders, beeldhouwers, architekten, boekbinders en notarissen.

De lotgevallen van het drieluik

Het drieluik is ooit in Praag terechtgekomen. Wanneer en hoe weten we niet, er zijn een paar theorieën, maar daarover kunnen we hier niet uitwijden.
In een brief aan keizer Matthias, gedateerd 12 maart 1614, vroeg het Mechelse stadsbestuur om de teruggave (!) van het retabel. In de brief staat dat het drieluik afkomstig is uit de kapel der schilders in de Sint-Romboutskerk in Mechelen, dat het zich bevindt in het paleis van de keizer te Praag en dat Jan Gossart de schilder is van het middenpaneel en Michiel Coxcie van de twee zijvleugels. Het is niet bekend of het keizerlijk hof op de brief heeft gereageerd.

Beeldenstorm in Praag

Prager Dombild, houten paneel van de kalvinistische beeldenstorm

Foto: Praag, Sint-Vituskathedraal, houten paneel dat de kalvinistische beeldenstorm op 21 december 1619 voorstelt.

Nog bij leven van keizer en koning Matthias († 20.3.1619) had op 23 mei 1618 de Tweede Defenestratie van Praag plaatsgevonden en die luidde de opstand van de overwegend protestantse Boheemse (lage) adel in tegen de Habsburgse katholieke vorst. De Boheemse Landdag koos in augustus 1619 Frederik van de Palts (1596-1632), de leider van de protestantse Unie, als nieuwe koning. Op 31 oktober had de feestelijke intocht van Frederik in Praag plaats en enkele dagen later, op 4 november, werd hij gekroond in de kathedraal. Koning Friedrich von der Pfalz beval op aanraden van zijn kalvinistische hofpredikant Abraham Scultetus een beeldenstorm in de Sint-Vituskathedraal. Op 21 december werd het graf van Jan van Nepomuk verwijderd, het Maria-altaar van Lukas Cranach werd vernield, beelden werden stukgeslagen en andere katholieke “versiering” werd verwijderd en vernield. Ook het kruisbeeld op de stenen brug (Karelsbrug) moest weg, maar dat stootte op verzet en ongehoorzaamheid van het volk. Kalvinisme was vreemd in Bohemen en de bevolking kon geen begrip opbrengen voor een beeldenstorm, iets wat ondertussen een kalvinistische specialiteit was geworden. De opstand in Bohemen was ‒ anders dan in de Nederlanden ‒ van begin tot einde een zaak van de protestantse adel, niet van het volk! Op 8 november 1620 werd bij de Slag op de Witte Berg het Boheemse leger, dat was samengesteld uit buitenlandse huurlingen, verslagen door twee katholieke legers, geleid door de Zuid-Nederlanders Charles Bonaventure de Longueval graaf van Bucquoy en Johann Tserclaes graaf van Tilly. En daarmee waren de donkere dagen van het kalvinisme in Bohemen geteld.

Het Prager Dombild

Keizer Ferdinand II stelde een grote som geld ter beschikking voor het herstel van het kathedraalinterieur. Hij zou toen ook het retabel van Gossart – Coxcie hebben geschonken, dat een plaats kreeg op het hoofdaltaar. In de inventaris van de Rudolfijnse verzamelingen van 6 december 1621 wordt het altaarstuk vermeld onder nummer 1286 als ein schön künstlicher gemahlter altar, wie sanct Lucas Vnser Liebe Fraw abgemahlet, vom Johan Mabusen. In de inventaris van de kathedrale kunstverzamelingen van 1625 wordt het retabel voor het eerst vermeld als Dombild. Vanaf een bepaald ogenblik werd het drieluik aan Hans Holbein de Oudere toegeschreven, pas in 1836 werd de signatuur “Gossar” herontdekt.
Het Prager Dombild is herkenbaar op oude prenten en schilderijen van het kathedraalinterieur, bijv. op een gravure van Eduard Gurk.

Prager Dombild, zijpanelen

Foto: Praag, Nationale Galerij, Sternbergpaleis, de zijluiken van Michiel Coxcie, (drieluik gesloten). Links Sint-Lukas met de stier, rechts Sint-Jan-de-evangelist met de arend. Gesigneerd op het paneel van Sint-Jan: MIGHEL. / DE MALINO / FACIEBAT.CMR

In 1865 werd het hoofdaltaar, samen met andere niet-gotische inboedel, verwijderd en vervangen door een neogotisch altaar, dat er nog steeds staat. In 1870 leende het kathedraalkapittel van Sint-Vitus het Dombild uit aan de Schilderijengalerij van de Společnost vlasteneckých přátel umění, de Vereniging van Vaderlandslievende Kunstvrienden, die was gesticht in 1796 en die de voorloper was van de Národní galerie (Nationale Galerij). Nu nog heeft de Nationale Galerij het retabel in bruikleen. Het bevindt zich in het Sternbergpaleis, waar het helaas zo is opgesteld dat de achterzijde niet zichtbaar is. De verzameling Zuid- en Noord-Nederlandse kunst in het Sternbergpaleis is echter een bezoek waard!

© Piet Schepens (2014-2021)

P.S. In 2014 verscheen over het Prager Dombild een uitgebreid artikel in het jaarboek van de Tsjechische vereniging Ne-Be: PIET SCHEPENS, Sporen uit de Nederlanden in Bohemen. Een drieluik uit Mechelen. Het Prager Dombild van Jan Gossart en Michiel Coxcie, in Ne-Be (jaarboek), Praag, 2014, p. 44-49. De pdf-versie van dat artikel is op eenvoudige aanvraag verkrijgbaar: info(at)agoract.cz.

De schilder Jan Verkade en Beuroner kunst in Praag

Jan Verkade (Zaandam, 1868 – Beuron, 1946) was een zoon van de stichter van de bekende koekjesfabriek Verkade. Hij studeerde aan de kunstakademie in Amsterdam, ging op studiereis naar Parijs waar hij zich aansloot bij Les Nabis (profeten) met kunstenaars als Paul Gauguin, Paul Sérusier, Pierre Bonnard, Maurice Denis e.a. Hun werk was o.m. gekenmerkt door symbolisme, okkultisme en esoterie.

Foto´s: links Jan Verkade (Pater Willibrord) en rechts Peter Lenz (Pater Desiderius)

Jan Verkade maakte een krisis door, hij zocht naar de zin van het leven, las het leven van St. Augustinus en de Navolging van Kristus en werd in 1892 katholiek. In Toskanië raakte hij in de ban van de vroomheid en eenvoud van Franciskus van Assisi. Hij trok naar het benediktijnenklooster van Beuron waar toen pater Desiderius Lenz een nieuwe vormentaal voor religieuze kunst aan het ontwikkelen was. Verkade was sterk onder de indruk van het kunstgebeuren daar, hij werd in 1894 opgenomen in de kloostergemeenschap en geschoold in de Beuroner kunstopvattingen. In 1902 legde hij de kloostergeloften af, werd niet alleen monnik maar ook priester.

Beuroner kunstschool

Pater Desiderius Lenz (Peter Lenz, 1832-1928) was architekt, schilder en beeldhouwer en werkte vanaf 1868 in de abdij Beuron (bij Sigmaringen in Zwaben) aan een vernieuwing van kerkelijke kunst, die uitdrukking wilde zijn van kristelijke mystiek in een zeer strenge kompositie en vormentaal, waarbij de school aanknoopte bij de ideeën van o.m. de Nazareners. Beuroner kunst is gekend voor muurschilderingen in “gedempte, ingetogen en mysterieuze kleuren” (Coomans en De Maeyer). Het belangrijkste principe (canon) van de school is de rol van geometrie bij de bepaling der verhoudingen van de kompositie. Vormelijk is de Beuroner kunst gebaseerd op elementen uit oud-Egyptische, Griekse, Romeinse, vroegkristelijke en Byzantijnse kunst, maar inhoudelijk is de kunst door en door westers kristelijk. Beuroner kunst (schilderingen, skulpturen, gebruiksvoorwerpen en meubilair) staat niet op zich, maar is deel van en volledig geïntegreerd in een religieuze architekturale omgeving. Architektuur en kunstwerken nodigen uit tot kontemplatie. De werken zijn anoniem, het is groepswerk. Originaliteit wordt niet nagestreefd, wel imitatie zoals bij de orthodoxe ikonenkunst. Verdere kenmerken zijn de strakke lijnvoering, het negeren van perspektief en realisme, de afwezigheid van kleurschakeringen. Beuroner kunst is hiëratisch, tijdloos, harmonisch, mystisch, hermetisch. Elke voorstelling wordt door stilering een “teken”.

De school (bloei van ca. 1870 tot 1900 en dan in een tweede periode tot ca. 1930) heeft een grote invloed uitgeoefend op de kerkelijke schilderkunst. Ook vertegenwoordigers van de Jugendstil zoals bijvoorbeeld Gustav Klimt waren sterk beïnvloed door de Beuroner kunst. Zo ook de Sloveense geniale architekt Josip Plečnik, die in Wenen, Praag en Lubljana prachtig werk heeft gerealiseerd. In 1905 was Plečnik de architekt (inrichting der zalen, opstelling der exponaten enz.) van de tentoonstelling voor religieuze kunst in Wenen. De Beuroner kunst was er vertegenwoordigd met talrijke werken (architektuurontwerpen, schilder- en beeldhouwkunst en toegepaste kunst). Jan Verkade was belast met de organisatie van de bijdrage van de Beuroner Kunstschule aan die tentoonstelling. Lenz en Verkade konden het zeer goed vinden met Plečnik.

Muurschilderingen in Praag

Foto´s. Links het Gabrielklooster in Praag-Smíchov, aan de voet van de Petřín-heuvel. Rechts het interieur van de aan Maria gewijde kloosterkerk.

Het neoromaanse Gabrielklooster in Praag-Smíchov werd gebouwd in 1888-91. De architekten Félix de Béthune en Felix de Hemptinne waren Walen, allebei benediktijnen. Het klooster heeft slechts ongeveer drie decennia bestaan, het werd in 1919 onder druk van de toen sterk antikatholieke Tsjechoslovaakse overheid opgeheven en de (vooral Duitse) benediktinessen werden verdreven (naar Oostenrijk).

De muurschilderingen in de kloosterkerk werden gerealiseerd in 1895-97 door de Beuroner monniken Desiderius Lenz zelf, Jan Verkade en Carl Gresnigt, ook een Nederlander, en anderen. Het interieur van deze Mariakerk is a.h.w. een museum van Beuroner kunst.

Beuron in Praag, Gabrielklooster, Pieta

Foto. De Piëta op de westmuur is ontworpen door Desiderius Lenz, volgens velen is het een van zijn beste werken. De toenmalige Praagse aartsbisschop Schönborn echter was verontwaardigd toen hij deze wandschildering zag, de Maria van deze piëta was teveel Egyptische godin. Hij hield overigens niet van de Beuroner kunst en gaf de opdracht deze muurschildering te verwijderen. Dat gebeurde (gelukkig) niet, er werd wel een doek voor gehangen, maar dat werd enkele maanden later weer verwijderd.

Beuron in Praag, Gabrielklooster, Sedes_Sapientiae

Foto. De Sedes sapientiae (zetel der wijsheid) in de apsis van het koor is de mooiste schildering in deze kerk. Het is een ontwerp van Desiderius Lenz, geschilderd in 1898 op een houten paneel, dat oorspronkelijk als een retabel op het altaar was geplaatst, maar in 1911 werd het onderdeel van de wand en rondom aangevuld met muurschilderingen (niet op de foto). Maria wordt hier, zoals in de Piëta, voorgesteld als een Egyptische godin. De Sedes sapientiae en de Piëta zijn elkaars tegenstuk: hier Maria met de jonge Jezus, daar Maria met de dode Jezus.

De stichting Malakim (http://malakim.cz/) verzamelt gelden voor het behoud van de muurschilderingen in de voormalige kloosterkerk, ze zijn immers sterk bedreigd door vooral vochtinwerking. Wil men de kerk bezoeken (http://malakim.cz/prohlidky/) neem dan kontakt met mevrouw Monica Bubna-Litic, voorzitster van de stichting: nadacni.fond@malakim.cz.

© Piet Schepens (2014-2021)

De nieuwe Old Bohemian Trdelník

De trdelník wordt verkocht als een traditioneel Oud-Boheems gebak. Ook de wijze van bereiding en de aankleding van de verkoopsstalletjes moeten verwijzen naar een oude traditie, die verzonnen is. De trdelník is een modern marketing produkt, dat vijftien jaar geleden in Praag niet bestond.

Het spul kent bij toeristen veel sukses: men ziet de bereiding, het geurt zoet, het lijkt lekker. Vele voedselkraampjes in Praag zijn overgeschakeld van de verkoop van dingen die voor pizza moesten doorgaan op de meer lukratieve verkoop van dingen die voor trdelník moeten doorgaan.

Trdelnik

Foto: een verkoopskraampje in Praag van de – geloof het maar niet – traditioneel bereide trdelník. 1923 lijkt de datum van “ontstaan” te zijn, maar het is slechts een fantasiegetal met het doel om de koper te misleiden, waar men perfekt in slaagt.

De trdelník is een buisvormig (zeer) zoet gebak, bestrooid met vanillesuiker, gemalen (amandel- of wal)noten en kaneel. Variaties zijn mogelijk. Het deeg, aangekocht in een bakkerij, wordt in een lange sliert gerold, rond een cilindrische staaf gewonden en bestrooid met suiker. Die spies draait dan langzaam boven een houtskoolvuurtje (ook gasvuurtje) waarbij de suiker karamelliseert. Tenslotte wordt het gebak in de suiker-nootmengeling gerold.

Het gebak wordt gewoonlijk warm gegeten. De koper kan kiezen tussen de basisversie, de versie waarbij de binnenzijde met goedkope sjokopasta is besmeurd of een buisje gevuld met kwakken (soft) roomijs (van slechte kwaliteit), soms ook met bessenmarmelade. De waardering voor al die troep blijkt uit de inhoud van de vuilnisbakken in de buurt van de trdelníkkraampjes.

Het woord trdelník is Tsjechisch, heeft vele betekenissen en verwijst naar een houten stok, een spit of zwengel. Eigenlijk betekent het garen spinnen.  Sommige Tsjechen noemen de trdelník trdlovec of trdlo.  Trdlo betekent sukkel, stommerik of iemand die in de war is. En trdlo wordt ook het spit, de ronde staaf genoemd.

De trdelník zou Hongaars (Zevenburgen, nu Roemenië) van oorsprong zijn, maar er zijn vele verzinsels en mystifikaties. Zo is er bijvoorbeeld het verzinsel dat een Hongaarse officier het recept naar Moravië zou hebben meegebracht. In Skalice, in Slovakije, is de trdelník beschermd door de EU als een typisch streekprodukt, de Skalický trdelník. Jaja! In Hongarije heet het gebak Kürtőskalács (wat schoorsteengebak betekent, genoemd naar de vorm). Varianten zijn in Oostenrijk de Prügelkrapfen, in Duitsland de Baumkuchen, Baumstriezel of Spießkuchen, in Luxemburg de Baamkuch en in Zweden de Spettekaka (letterlijk naaldgebak).

De trdelník behoort tot warm straatvoedsel als frieten, worsten, hot dogs, gehaktballen, oliebollen enz. Er zijn nu ook gedraaide aardappelchips. In Praagse toeristenbuurten wordt de laatste jaren massaal op straat gekauwd en geslurpt (en afval achtergelaten). Ga liever naar een restaurant of koffiehuis en proef er bij een kop koffie heerlijke Tsjechische gebakjes. Doodkistjes (rakvičky) bijvoorbeeld, die heb je ook met slagroom.

© Piet Schepens (2017-2021)

P.S. Dank aan Markéta Kluková en Ruben Pellar voor het taalkundig advies.

De schilder Jan Swerts in Praag

Jan Swerts, portret 1876, naar foto Mukarovsky
Jan Swerts, 1876

Het schildersduo Joannes Swerts (Antwerpen, 1820 – Marienbad, 1879) en Godfried Guffens (Hasselt, 1823 – Schaarbeek, 1901) raakte tijdens een kunstreis in 1850-51 bezield door het religieuze werk van de Nazareners en werd de belangrijkste vertegenwoordiger van deze stijl in België. Van Swerts en Guffens zijn het reusachtige altaarschilderij en de wandschilderingen in de Mariakerk in Sint-Niklaas. Ze schilderden fresko´s in de Antwerpse Handelsbeurs: personifikaties van de werelddelen, van geografie, astronomie en zeevaartkunde en taferelen uit de roemrijke handelsgeschiedenis van Antwerpen. Daaraan werkten ze bijna drie jaar en dan, tien dagen voor de opening, brandde in een augustusnacht in 1858, het prachtige 16de eeuws renaissance gebouw af.

Jan Swerts, ontwerp fresko handelsbeurs Antwerpen

Foto: Karton voor fresko. Onderaan links gesigneerd J. Swerts, p. Onderschrift: De overheden van Antwerpen de eerste Venitiaensche gezanten aen de Werf ontvangende, 1324. / Muerschildering uitgevoerd in de kamer van koophandel te Antwerpen en vernietigd door den brand der beurs, 2de Oogst, 1858. / 1324 (Bewaard in Amsterdam, Rijksmuseum, RP-F-00-5454, “De Magistraat van Antwerpen ontvangt de eerste Venetiaanse gezanten Dardo Bembo en Giovanni Georgi aan de werf, 1324, anoniem, 1858”)

De fresko´s die ze in de Sint-Joriskerk in Antwerpen maakten, worden beschouwd als hun belangrijkste religieuze werk. Het zijn kruiswegstaties met voor het eerst Nederlandse onderschriften en dat was beslist niet vanzelfsprekend in het toenmalige België (bijvoorbeeld middelbaar onderwijs in het Nederlands werd pas in 1883 wettelijk toegestaan). De fresko´s die ze schilderden in de Lakenhalle in Ieper gingen samen met de hele stad in een vuurzee ten onder tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een meesterwerk zijn de wandschilderingen in de raadszaal van het stadhuis van Kortrijk. De onderwerpen zijn ook hier Vlaams-nationaal: van de hand van Swerts zijn De Guldensporenslag (afgewerkt door de Tsjechische schilders F. Ženíšek en B. Roubalík, zie verder) en Dirk van Assenede leest aan gravin Beatrijs van Vlaanderen en haar hofdames zijn gedicht Floris ende Blancefloer voor (zie foto).

Jan Swerts, Dirk van Assenede en Beatrijs van Vlaanderen

Foto: Jan Swerts, muurschildering, Dirk van Assenede en Beatrijs van Vlaanderen

De kunst van Swerts en Guffens heeft geen blijvende invloed uitgeoefend. Vlamingen hielden (houden) immers meer van plat realisme en van bloedbaden dan van het verhevene. Ze hebben wel een impuls gegeven aan de monumentale schilderkunst in België en hun bezielde religieus en nationalistisch werk kon (tijdelijk) rekenen op grote waardering en bijval.

Naar Praag

Jan Swerts verhuisde in oktober 1874 samen met vrouw Mimi, maar zonder de kinderen, naar Praag waar hij het direkteurschap van de Akademie der beeldende kunsten (Akademie výtvarných umění of kortweg AVU) had aanvaard. Die was in 1799 gesticht door de privé Gesellschaft patriotischer Kunstfreunde (Společnost vlasteneckých přátel umění), die in 1896 zou worden verstaatst en de Nationale Galerie (Národní galerie) werd.
De akademie was gehuisvest op de tweede verdieping van het Klementinum (toen vooral universiteitsbibliotheek) met ramen die uitgaven op het Mariaplein en de Platnéřská ulice (Koperslagersstraat), toen nog een van de mooiste straten van de Praagse Oude Stad. (Het oude Praag zou in 1895-1903 grotendeels worden afgebroken!) Jan Swerts bleek een zeer bekwame en geliefde direkteur te zijn. Als kind van het 19de eeuws nationalisme moedigde hij zijn leerlingen, onder wie Jakub Schikaneder, Felix Jenewein en Vojtěch Bartoněk, aan om gebeurtenissen uit de Boheemse geschiedenis en legenden te schilderen. Twee van zijn leerlingen, František Ženíšek en Bohumír Roubalík, stuurde hij naar Kortrijk om er de muurschildering Guldensporenslag af te werken! Van Mikoláš Aleš ‒ welke Tsjech kent hem niet? ‒ zag Swerts tekeningen, waarin hij een groot talent meende te herkennen en hij bekommerde zich persoonlijk om het lot van deze jonge arme schilder. Hij gaf Aleš maandelijks 3 goudgulden, nodigde hem geregeld uit voor het middagmaal en kocht voor hem papier, schildersdoek en palet. Dat was heel aardig van Swerts.

Swerts organiseerde thuis bijeenkomsten van plaatselijke kunstenaars en kunstminnaars. Deze gezelschapsavonden verkregen nog een aparte toets door de gewaardeerde bijdragen van Mimi, Swerts´ minzame en intelligente vrouw. In 1876, tijdens een bezoek aan zijn ouders in Praag, overleed hun zoon Walter. Die werd begraven op de Olšany begraafplaats. Op de grafsteen (zie artikel) staat een in Praag (vermoedelijk in heel Tsjechië) uniek Nederlands grafschrift: / hier ligt begraven / WALTER SWERTS / geboren in Antwerpen / den 14 januari 1855 / gestorven gedurend een bezoek / aan zyne ouders in praag / den 21 september 1876. / hy ruste zacht in vreemde aarde. Een jaar later kreeg Jan weer een zware klap: op 13 november 1877 overleed zijn vrouw Mimi.

Jan Swerts, muurschilderingen, Annakapel, Foto J. Gloc

Foto: De Sint-Annakapel in de Praagse Sint-Vituskathedraal, muurschilderingen van Jan Swerts

Jan Swerts schilderde de fresko´s in de Sint-Annakapel van de Praagse Sint-Vituskathedraal. In zijn laatste brief (9 december 1878) aan zijn vriend Guffens schreef hij dat hij de laatste dagen van november dagelijks van tien tot drie in de ijskoude kathedraal had gewerkt en dat hij door dat stilzittend of liggend schilderen op een steiger zwaar verkouden was geworden en van die verkoudheid zou hij niet meer herstellen. Toen begin december de schilderingen klaar waren, werd Swerts door aartsbisschop kardinaal Fürst von Schwarzenberg en de kapittelheren overstelpt met lof, ook in de pers, en de daaropvolgende dagen ging het volk nieuwsgierig een kijkje nemen.

Van de slepende zware verkoudheid (vermoedelijk een longontsteking) hoopte Jan Swerts in Marienbad (Mariánské Lázně) te herstellen, maar hij overleed er op 58-jarige leeftijd op 11 augustus 1879 en werd daar op het kerkhof begraven. Ook hij ruste zacht in vreemde aarde!

© Piet Schepens (2013-2021)

De pdf-versie van het artikel Hij ruste zacht in vreemde aarde. De Antwerpse schilder Jan Swerts in Praag (Piet Schepens), dat in 2013 is verschenen in het jaarboek van Ne-Be kan men op eenvoudige aanvraag (info@agoract.cz) verkrijgen.

De kunst der Nazareners (romantiek)

De jonge schilders Franz Pforr (Frankfurt a.M., 1788 – Rome, 1812) en Friedrich Overbeck (Lübeck, 1789 – Rome, 1869) stichtten op 10 juli 1809 in Wenen de Lukasbund, een vereniging van jonge kunstenaars. Ze waren toen daar als studenten aan de kunstakademie aan de deur gezet. Ze hadden geprotesteerd tegen de akademische opleiding waarbij streng klassieke vormen centraal stonden en ze pleitten voor kunst met meer inleving, warmte, hart en ziel. Ze wilden de kunst inhoudelijke diepte geven, die ze meenden te zien in het werk van sommige renaissance kunstenaars. Pforr en Overbeck gingen samen met nog twee vrienden naar Rome, niet aangetrokken door het antieke Rome, maar wel door het kristelijke Rome. Ludwig Ferdinand Schnorr von Carolsfeld (Königsberg, 1788 – Wenen, 1853), Philipp Veit (1793 – 1877), Peter von Cornelius (Düsseldorf, 1783 – Berlijn, 1867), Friedrich Wilhelm von Schadow (Berlijn, 1788 – Düsseldorf, 1862) en anderen sloten zich in 1811-16 bij hen aan. De Lukasbroeders trokken in het verlaten Sant’Isidoro franciskanenklooster op de Monte Pincio, leidden er tot 1820 een ascetisch leven en noemden zich “Broeders van San Isodoro”. Ze schiepen er een stijl, die later als kunst der Nazareners bekend zou worden, het was religieuze kunst der Duitse Romantiek. Inspiratie vonden ze bij oude Duitse meesters als bijvoorbeeld Albrecht Dürer, Hans Holbein d. J., Hans Baldung Grien en Lukas Cranach. Ze hadden ook grote belangstelling voor werk van schilders uit de vroegrenaissance onder wie vooral Fra Angelico, Giotto en de vroege Raffael. Ze vernieuwden ook de traditie van de kristelijke muurschildering uit de 15de en 16de eeuw. Kunst moest in dienst staan van het religieuze en het openbare leven (theorie van Friedrich Schlegel). Naast de religieuze inhoud schilderden ze ook werk met patriottisch Duitse thema´s als reaktie op de toenmalige Napoleontische onderdrukkende bezetting van Europa.

Net als op vele Jezusvoorstellingen en de zelfportretten van Albrecht Dürer droegen ze lange haren met een scheiding in het midden, wat in Italië een haardracht alla nazareno wordt genoemd. In Rome werden ze daarom met lichte spot nazareners genoemd.

Foto´s. Links: Franz Pforr, Sulamith und Maria, 1811, Schweinfurt, privé verzameling. Een allegorisch werk dat als archetype van de Nazarenerkunst wordt beschouwd. Rechts: Friedrich Overbeck, De triomf van de religie in de kunst, 1840, Städel Museum, Frankfurt am Main.

Kenmerkend voor de kunst der Nazareners zijn de uitgesproken lijnvoering (sobere door de lijn gedragen vormen, belang van de tekening), de warme kleuren en de lichtinval. Perspektief is onbelangrijk. Hun religieus-patriottistische narratieve onderwerpen, vol symboliek en aandacht voor het detail, willen imponeren door verhevenheid, idealisme. Hun werken stralen rust, ernst en iets bovenaards uit. “Grootsche, diep doordachte onderwerpen wilden zij uitwerken; verheven, veelomvattende denkbeelden wilden zij in vorm brengen. Zij zochten meer nog den geest dan het oog te treffen.” (Max Rooses, Oude en nieuwe kunst, Gent, 1896, p.151.) Centraal staat de menselijke gestalte, onerotisch, de gelaatsuitdrukkingen zijn altijd ernstig en ingekeerd.

Foto´s. Links: Franz Pforr, De intrede van Rudolf van Habsburg in Bazel, 1810, Städel Museum, Frankfurt. Rechts: Friedrich Overbeck, Italia en Germania, 1815-28, Neue Pinakothek, München. Eén van de beroemdste schilderijen der Nazareners.

De belangrijkste vertegenwoordigers waren Overbeck en Cornelius, in een latere fase ook Wilhelm Kaulbach en Moritz von Schwind. De Nazareners hebben een korte, maar roemrijke bloeitijd gekend, tot ze door de realisten werden verdrongen. Hun idealisme werd later overgenomen door o.a. de symbolisten. Ze hebben invloed uitgeoefend op o.m. Maurice Denis en Jean-Auguste-Dominique Ingres in Frankrijk, de Preraffaëlieten in Engeland, de nationaal-romantische stroming en de Beuroner kunst in Duitsland, Joseph von Führich in Bohemen, Jan Toorop in Nederland en Godfried Guffens en Jan Swerts (zie aparte bijdrage) in Vlaanderen.

Foto´s. Links: Peter von Cornelius, De drie Maria´s bij het graf, 1822, Neue Pinakothek, München. Rechts: Josef von Führich, Der Gang Mariens über das Gebirge, 1841, Wenen, Österreichische Galerie Belvedere.

© Piet Schepens (2018-2021)

P.S. Lees aansluitend hierbij de bijdragen over de Nazarener Jan Swerts in Praag en over Beuroner kunst in Praag.

Franse Brand in Praag en Franse oorlogsmisdaden

Foto´s. Links: Franse Brand in Praag, 1689, prent. Rechts: omslag van het boek van Jana Pažoutová, Francouzský požár Prahy (1689), Praag, 2011.

A. Franse brand in Praag in 1689

De uitslaande verwoestende brand in Praag op 21 en 22 juni 1689 werd toegeschreven aan brandstichters in Franse dienst en is de geschiedenis ingegaan als francouzský požár (Franse brand). De brand zou zijn begonnen in de Kaprová-straat nabij de (ondertussen verdwenen) Sint-Valentijnskerk. In Praag waren toen nog vele huizen (gedeeltelijk) in vakwerk, vooral in het getto. De brand, die werd aangewakkerd door een stevige ZW-wind, duurde 24 uur, kostte aan honderden inwoners het leven en vernietigde of beschadigde 749 huizen in de Oude en in de Nieuwe Stad, zes kerken, een aantal kloosters, Ungelt en elf synagogen. Op een paar huizen na brandde het volledige getto met zijn 318 huizen af. Ook het noordoostelijk deel van de Oude Stad en het Sint-Pieterskwartier in de Nieuwe Stad waren nog slechts een puinhoop. Van de kerken werden de Sint-Jakobskerk en de Sint-Nikolaaskerk nabij het Oudestadsplein het zwaarst beschadigd, ze werden later barok wederopgebouwd. Ook de Sint-Salvatorkerk, de Sint-Kastullus, de H.Geest en de Sint-Adalbertkerk (nu verdwenen, nabij de Kruitpoort) waren beschadigd.

Al weken voor de brand was in pamfletten gewaarschuwd voor brandstichters en saboteurs in Franse dienst en door het gepeupel zijn onmiddellijk na de brand verdachten opgepakt, die op vreselijke wijze werden gedood, anderen werden na door foltering verkregen bekentenissen gevonnist en terechtgesteld. Bewijzen voor een Franse opdracht zijn er niet, maar waarom verdacht men Frankrijk? Daar waren redenen genoeg voor: het Franse leger had door haar optreden o.a. in de Spaanse Nederlanden in de tweede helft van de 17de eeuw een uiterst kwalijke reputatie en in 1688-89 hadden Franse troepen chaos en ellende veroorzaakt in de Palts door de verwoesting van steden en dorpen (zie verder). Oostenrijk was toen een van Frankrijks vijanden en de overheid liet pamfletten verspreiden waarin werd gewaarschuwd voor Franse agenten-brandstichters die ekonomische sabotage, intimidatie, ontmoediging, angst en chaos wilden veroorzaken. Later in 1689 waren ook in andere Boheemse steden (bijv. in Klatovy op 8 juli) verwoestende branden, die aan Franse agenten werden toegeschreven, maar daar waren toen nog veel houten gebouwen en misschien was het een ongelukkig toeval (historikus Petr Čornej). Voor de wederopbouw van de getroffen buurten in Praag was steen het verplichte bouwmateriaal (een maatregel die men in het getto niet zo nauw nam). De vernielde romaanse, gotische en renaissance huizen werden vervangen door barok architektuur.

B. Oorlogsmisdadiger Lodewijk XIV

Over de zonnekoning bestaat een door romanschrijvers en filmmakers geromantiseerd beeld. Deze absolutistisch heersende vorst leed aan grootheidswaan, was hoogmoedig, eerzuchtig, oorlogszuchtig, despotisch en ongevoelig voor de armoede en het leed van de bevolking. Hij streefde de Franse hegemonie over Europa na en door brutale gebiedsroof wilde hij Frankrijk noord- en oostwaarts uitbreiden tot aan de Rijn. Daarvoor voerde hij oorlogen die door barbarij waren gekenmerkt. De Devolutieoorlog (1667-68) ging over de Spaanse Nederlanden. In 1670 werd Lotharingen veroverd. Franse troepen trokken de Nederlandse Republiek binnen tijdens de Hollandse Oorlog (1672-78), het ging om louter gebiedsverovering. Tijdens de Rijngrensoorlog (1679-84), in Frankrijk misleidend Réunionoorlog genoemd, veroverde, bezette en annexeerde Frankrijk de Elzas en in 1681 ook de aloude rijksstad Straatsburg. Maar vooral tijdens de Negenjarige Oorlog hebben de Fransen oorlogsmisdaden begaan.

Foto´s. Links: generaal de Mélac, oorlogsmisdadiger in dienst van Lodewijk XIV (een Duitse prent uit die tijd). Aan het optreden van “marodeur” Mélac wordt de eeuwenlange vijandschap tussen Duitsers en Fransen toegeschreven. Rechts: de verwoesting in 1693 van Heidelberg, hoofdstad van de Palts.

C. NEGENJARIGE OORLOG (1688-97)

1. Verwoesting van de Palts in 1689

Na de Franse inval en bezetting van de Palts in 1688 zonder oorlogsverklaring werd in tegen Frankrijk een Grote Alliantie gevormd o.l.v. de Engelse koning Willem III van Oranje. Het keizerrijk riep de Reichskrieg uit tegen Frankrijk (Liga van Augsburg). De Fransen werden in 1689 tot aftocht gedwongen, waarbij ze “verschroeide aarde” achterlieten: bezetting, plundering, verkrachting, verdrijving van de bevolking en brandstichting. Van de Franse gewetenloze oorlogsminister Louvois stamt de uitroep “Brûlez le Palatinat!” De brutale en genadeloze generaal Ezéchiel du Mas, Comte de Mélac, liet dan planmatig een twintigtal steden en tientallen dorpen in de Palts verwoesten. Op 16 februari werd het prachtige renaissance slot in Heidelberg ondermijnd en opgeblazen. Op 2 maart werd dan de stad Heidelberg in brand gestoken, daarna o.m. de steden Worms, Speyer (ook de Dom met de  keizergraven), Mannheim, Maulbronn, Pforzheim, Baden-Baden en vele dorpen. Dat werd in die tijd al als een oorlogsmisdaad beschouwd. Het leverde Lodewijk XIV vele extra vijanden op (o.a. vele Duitse vorsten die voordien neutraal waren).

Tot de Franse barbarij behoren een paar jaren later o.m. ook de verwoesting van de abdij van Hirsau (september 1692) en de totale verwoesting van de stad Heidelberg (mei 1693), wat ook als een oorlogsmisdaad werd beschouwd. In 1694 was er hongersnood in Frankrijk, die aan 2 miljoen mensen het leven heeft gekost.

Foto´s: De verwoesting van Oppenheim (links) en Worms (rechts) in 1689

2. De verwoesting van Brussel

In juli 1695 werd de stad Namen op de Fransen heroverd en Lodewijk XIV stelde toen zijn generaals voor om als vergelding de Vlaamse steden Gent of Brugge te verwoesten, maar maarschalk Villeroy stelde voor om Brussel, de Brabantse hoofdstad, die sinds de 15de eeuw het diplomatieke centrum van Europa was, te bombarderen. Op 13, 14 en 15 augustus 1695 werd Brussel 48 uur lang beschoten en zo werd een van de toen mooiste steden van Europa in puin en as gelegd. Een derde van de stad met meer dan vierduizend huizen, vele nog in vakwerk, het schitterende gotisch raadhuis, vele kerken en kapellen werd door de vuurzee verwoest. Talrijke archieven en bibliotheken en kunstschatten (van der Weyden, Rubens enz.) zijn in de vlammen opgegaan. Dat leidde tot verontwaardiging in heel Europa, men sprak toen over een oorlogsmisdaad.

Foto´s. De verwoesting van Brussel door Franse beschieting op 13, 14 en 15 augustus 1695.

Bij de Vrede van Rijswijk in 1697 moest Frankrijk vele steden weer aan de Zuidelijke Nederlanden afstaan, maar Artesië en delen van Vlaanderen en Henegouwen bleven in Franse handen. Frankrijk mocht ook – onbegrijpelijk – Straatsburg en de Elzas behouden. De Franse hegemonie was in ieder geval gebroken tot aan de komst van de volgende heerser-schurk, Napoleon Buonaparte, maar dat is een ander verhaal.

© Piet Schepens (2018-2021)

P.S. 1. In het bloedjaar 1689 werden de filosoof Montesquieu (scheiding der machten!) en de Boheemse barokarchitekt Kilian Ignaz Dientzenhofer geboren. Goed nieuws uit 1689.

P.S. 2. De glorifikatie van de eigen geschiedenis d.m.v. van leugens, verdraaiing of verzwijging is een Franse topspecialiteit. Slechts een paar voorbeelden: de Franse Revolutie was van begin tot einde een orgie van bloed en geweld, Napoleon was een nog grotere schurk dan de zonnekoning en het opgehangen beeld van de beroemde résistance tijdens WO II is slechts camouflage voor de algemene kollaboratie. (GEERT MAK, In Europa. Reizen door de twintigste eeuw, deel II, Amsterdam, 2004, p. 525.)

P.S. 3. De barokke gildehuizen op de Brusselse Grote Markt dateren van na het bombardement van 1695. De bombastische voorgevels vertonen een overmatige opeenstapeling, een gewriemel en gewemel van architektuurversiersels.