Houtbestrating

Foto´s. Links: houtbestrating in een Praagse doorrit, kops geplaatste houtblokjes. Rechts: houtbestrating in de doorrit (poortgebouw) van slot Trumau in Oostenrijk.

Het geklepper van beslagen paardenhoeven en het geratel van met ijzer beslagen karrewielen op stenen zorgde voor veel geluidsoverlast, daarom opteerde men voor sommige plekken voor houtbestrating hoewel die veel minder duurzaam is dan keienbestrating. Houtbestrating kost veel, ook het onderhoud, maar de geluiddemping is groot. Vooral in (gewelfde) poortgebouwen of huisdoorgangen (doorritten), waar het lawaai wordt versterkt, treft men nu nog houtplaveisel aan. Voerman of koetsier reden erdoor naar binnenplaatsen met ateliers, opslagplaatsen en op veel plaatsen met paardenstallen en koets- en karrehuizen. In de twee doorritten van het Kinskýpaleis op het Praagse Oudestadsplein is de houtbestrating bewaard.

Foto´s. Links: prent St. Petersburger Skizzen, Holzpflasterung, 1877. Rechts: een kales (Kalesche, bryčka).

Houten blokjes van 8 tot 12 cm2 worden kops, dus met zichtbare jaarringen bovenaan, gelegd in visgraatverband of in halfsteens verband. Gebruikte houtsoorten zijn spar en den of harde soorten als eik, beuk en lork (lariks). Afhankelijk van de houtsoort gaan de blokjes 20 tot 40 jaar mee.

Midden 19de eeuw heeft men vooral in Amerikaanse en Engelse steden geëxperimenteerd met houtplaveisel voor straten, maar hout werkt, het zet uit door vocht of krimpt. Houtbestrating werd in de 19de eeuw ook toegepast op bruggen (minder gewicht dan keien) en tussen tramrails.

Foto´s. Links: Praag, Oudestadsplein, eind 19de eeuw, hand- of stootkarren. De prachtige barokke Mariazuil werd in 1918 door gepeupel vernield. Rechts: karren op een binnenplaats van het ca. 1900 afgebroken Joods ghetto in Praag.

Kopshouten vloeren werden en worden ook binnen aangelegd, bijv. in paardenstallen en in ateliers en werkplaatsen. Ze zijn vrij duurzaam, geluiddempend en vonkdovend en dus ook geschikt voor bedrijven waar metaal wordt bewerkt (smidse, werktuigfabrikatie) omdat de wegvliegende vonken en splinters op het elastische, aardevochtige en vonkdovende hout niet wegspringen en de kans op verwonding kleiner is.

Holzpflasterung (D), Wooden paving (E), pavement en bois (F), dřevěná dlažba (CZ)

© Piet Schepens (2018-2021)

Vakwerkkerken

Vredeskerken in Silezië

(Silezië was tot 1945 Duits gebied, maar werd na de Tweede Wereldoorlog door Polen geannexeerd en 3,25 miljoen Duitsers werden toen verdreven.)

Bij de Vrede van Westfalen (1648, einde Dertigjarige Oorlog) – vandaar de naam vredeskerken (Friedenskirchen) – hadden de Zweden van de Oostenrijkers bedongen dat de lutheranen in die gebieden van Silezië, die overwegend protestants waren, drie kerken mochten bouwen. De Habsburgse keizer Ferdinand III stond de bouw toe in de steden Jauer, Schweidnitz en Glogau op voorwaarde dat ze buiten de stad werden gebouwd, dat geen steen ook geen baksteen als bouwmateriaal werd gebruikt en dat de bouwtijd maximum één jaar was. De bouw van klokkentorens was verboden en de protestantse parochies moesten zelf voor de kosten opdraaien.

De kerk in Glogau, gebouwd in 1652, is vernield bij een brand in 1758. De twee overgebleven vredeskerken zijn van indrukwekkende grootte en schoonheid, men moet ze met eigen ogen hebben gezien! Ze zijn door de Unesco beschermd.

Foto´s: vredeskerk in Jauer

De H. Geestkerk in Jauer / Jawor werd ontworpen door de Breslauer militaire bouwmeester Albrecht von Saebisch (1610–1688), die in 1654-1655 ook de bouwleiding had. De kerk is 43,5 m lang, 14 m breed en  15,7 m hoog. Op een oppervlakte van ca. 1180 m² biedt de kerk plaats aan bijna 5500 personen.

Foto´s: vredeskerk in Schweidnitz

De H.Drievuldigheidskerk in Schweidnitz / Świdnica is een van de meest bijzondere Europese kerkgebouwen überhaupt. Ook hier was de architekt Albrecht von Saebisch. De zeer fraaie kerk werd gebouwd van augustus 1656 tot juni 1657 op een grondplan van een Grieks kruis (schip 44  x 20 m, dwarsbeuk 30,5 x 20 m). De oppervlakte bedraagt ca. 1090 m². De 28 apsidevormige aanbouwseltjes zijn ingangen waarlangs men o.a. de loges en galerijen op de tweede of derde verdieping bereikt. Die galerijen omgeven de hele binnenruimte zodat de kerk in totaal aan bijna 7500 (ca. 3000 zitplaatsen) mensen plaats biedt. Het interieur is beschilderd met thema´s uit de apokalyps. Op de galerijen zijn opschriften (78 bijbelversen) met bijhorende allegorische voorstellingen.

De kerk werd in 1979-80 met steun van het Gustaf-Adolf-Werk en van de Wereldkerkenraad zorgvuldig gerestaureerd en werd in grote mate weer in haar oorspronkelijke toestand gebracht.

Wat verderop staat de in 1708 gebouwde klokkentoren. Op het mooie oude kerkhof zijn nog vele graven van Duitse families bewaard gebleven, ook dat van de laatste Duitse pastor (1957).

Gnadenkirche Milicz, Wikipedia

Foto: Gnadenkirche in Militsch

Gelijkaardige vakwerkkerken zijn bijvoorbeeld die van Militsch / Milicz (1709-1714), Herrnprotsch / Pracze Odrzańskiede (1644-1648) en Kriegheide / Pogorzeliska (1654).

Vakwerkkerken in Hessen en elders

Ook in Hessen bouwde men op het platteland ten tijde van de Reformatie dorpskerken in vakwerkbouw zoals de huizen in de streek. De lutherse gemeenten hadden weinig geld en vakwerkbouw was goedkoper dan stenen gebouwen. De bewoners konden daarenboven de kerken zelf bouwen, ze hadden geen bouwmeester, steenhouwers noch metselaars nodig. Meer dan een op de tien plattelandskerken in Hessen is in vakwerk uitgevoerd.

Vakwerkkerk Ruppertenrod, Wikipedia

Foto: Lutherse vakwerkkerk in Ruppertenrod, Hessen, 1711

In Thüringen, Saksen, Brandenburg en elders vindt men ook vakwerkkerken en ook in de Champagne (F), het zijn zonder uitzondering dorpskerken.

© Piet Schepens (2018-2021)

Kerkgebouwen: kathedraal, basiliek e.a.

Kathedraal Brno

Foto: de (neo)gotische roomskatholieke Petrus-en-Pauluskathedraal in Brno, Moravië. (Foto: Czech Tourism)

Wanneer is een kerk een kathedraal?

Een kathedraal is een bisschopskerk waarin de zetel of stoel (Grieks kathedra, Latijn cathedra) van de bisschop staat. In ieder bisdom kan slechts één kerk de kathedraal zijn. In Noord-Duitsland noemt men de kathedraal dikwijls Dom (Lat. Domus Dei of Huis Gods), in Zuid-Duitsland meestal Münster, oorspronkelijk een klooster (Lat. monasterium). Maar niet elke Dom of Münster is een kathedraal, ook elke andere grote stadskerk kan zo worden genoemd. Tsjechen gebruiken het woord katedrala ook voor een gotische kerk gebouwd met steunberen, luchtbogen en pinakels.

Praag telt – jawel – VIER kathedralen: elke religie waar bisschoppen en dus ook bisdommen zijn heeft haar eigen kathedraal. Zo zijn er de rooms-katholieke Sint-Vituskathedraal (eigenlijk kathedraal van Sint-Vitus, Wenceslas en Adalbert), de grieks-katholieke Sint-Clemenskathedraal, de oudkatholieke Sint-Laurentiuskathedraal en tenslotte de orthodoxe Sint-Cyrillus-en-Methodiuskathedraal (zetel van een patriarch).

Kathedraal_Laurentius_Petrin_Wikipedia

Foto: Praag, Petřínheuvel, Sint-Laurentiuskerk (Johann Ignaz Palliardi, 1735-1770, barok), kathedraal van de Oudkatholieken.

Volgens foldertjes van op geld beluste organisatoren van nepkoncerten (toeristenval) is zowat iedere kerk in Praag een kathedraal. Puur marketingbedrog. Toeristen worden voortdurend en overal bij de neus genomen. Muziek wordt tijdens zulke toeristenverzamelingen vermassakreerd, maar het staat goed om thuis te kunnen vertellen dat men in Praag in de Sint-Nikolaaskathedraal of in de Salvatorkathedraal een uitvoering van Vivaldi´s Vier Jaargetijden heeft bijgewoond. “Schitterend! En wat was de violiste mooi zeg.”

Een metropool is een stad waar een metropoliet, een aartsbisschop zijn zetel heeft. Nu wordt elke grote stad metropool (wereldstad) genoemd.

Een titelkerk is een aan een kardinaal toegewezen kerk in Rome.

Basiliek

Een basiliek is een kerkgebouw volgens de Romeinse architekturale basilikale aanleg en opbouw d.w.z. meerbeukig waarbij de middenbeuk boven de zijbeuken rijst.
Een basiliek kan ook een eretitel zijn die aan bepaalde kerkgebouwen wordt verleend. Men onderscheidt een basilica maior (vier in Rome, twee in Assisi) en een basilica minor. Van die laatste zijn er 15 in Tsjechië, 26 in Nederland en 17 in Vlaanderen.

Foto´s. Links de O.L.V.-basiliek (Wenceslas Coeberger, 1609-1627, barok) in het Brabantse Scherpenheuvel, een van de belangrijkste bedevaartoorden in Vlaanderen. Rechts de Sint-Laurentiusbasiliek  (Johann Lucas von Hildebrandt, 1699-1722, barok) in het Noord-Boheemse Jablonné v Podještědí (vroeger Deutsch Gabel)

Andere kerkgebouwen

En verder zijn er wat vorm of funktie betreft nog vele andere kerken.

  • Abdijkerk, kloosterkerk: op de eerste plaats bestemd voor de religieuze gemeenschap van abdij of klooster, het koorofficie staat centraal.
  • Kapittelkerk of kollegiale kerk: (stads)kerk waaraan een kapittel d.i. een kollege van kanun­niken is verbonden. Bestemd voor het koorofficie en ook voor erediensten voor leken. Ook Stiftskerk genoemd.
  • Stadskerk: hoofdkerk van een stad, dikwijls een kapittelkerk. In bisschopssteden vaak de “rivaal” van de kathedraal.
  • Parochiekerk: kerk ten dienste van een parochiegemeenschap of gemeente, geleid door een pastoor.
  • Doopkerk of baptisterium: uitsluitend bestemd voor de toediening van het doopsel.
  • Grafkerk: kerk waarin het graf van een beroemde persoon.
  • Bedevaartkerk: kerk waar het graf of relieken van een heilige bijzonder worden vereerd. Kan ook op­gericht zijn op de plaats waar een mirakel zou hebben plaats gevonden. Pelgrims bezoeken de kerk als boetedoening, om gunsten af te smeken enz.
  • Kapel: een klein gebouw bestemd voor gebed. Als onderdeel van een kerk gaat het om kleine zijruimten met een altaar waaraan een vikaris kan zijn verbonden. Deze kapellen zijn meestal stichtingen van ambachten, gilden, broederschappen, partikulieren of dienden om de relieken in het bezit van de kerk te vereren.
  • Hallenkerk: meerbeukig kerkgebouw waarbij alle beuken op dezelfde hoogte zijn overwelfd (talrijk in Midden-Europa).
  • Zaalkerk: (eenvoudige) éénbeukige kerk.
  • Weerkerk: als vluchtoord versterkte kerk. Diende als schuilplaats in tijden van nood. Komt o.a. veel in de Karpaten voor.
  • Schuilkerk: een ruimte, als kerk ingericht, in een partikulier huis, bijv. Ons’ Lieve Heer op Solder in Amsterdam.
  • Friedenskirche: zie aparte webpagina

Foto´s. Links: Bohemen, Trhové Sviny, Drievuldigheidskerk, bedevaartkerk, 1708-1710, barok (foto: Bart Van Bambost). Rechtsboven: Noord-Bohemen, Most (Brüx), Mariakerk, hallenkerk, Jacob Heilmann en opvolgers,  1517-1594, gotiek. Rechtsonder: Roemenië, Zevenburgen, Hărman (Honigberg), weerkerk, 13de eeuw.

© Piet Schepens (2018-2021)

Wilsonstadt (Wilson City), Bratislava

Preßburg

De stad die nu Bratislava heet was ooit het Romeinse Posonium. In 907, toen de nederzetting aan de Donau Hongaars werd, was de naam Brezalauspurc. Rond het jaar 1000 vestigden zich daar veel Beieren. De Duitssprekende inwoners waren van midden 13de eeuw tot ca. 1900 in de meerderheid. Midden 19de eeuw waren er 23.000 Duitssprekenden, 9.500 Slovaken en 3.000 Hongaren. In 1907 was de helft van de inwoners nog Duitstalig (in 1930 28%). Het was een multikulturele stad met ook een belangrijke Joodse minderheid. (Zoals bijv. ook Lemberg, het huidige Lviv in West-Oekraïne.) De stad heeft vele namen gehad o.m. Preßburg (D), Pozsony (H) en Prešporok (Slovaaks), nu Bratislava.

De Turken bezetten in 1526 Boeda en dan werd Preßburg meer dan twee eeuwen lang (1536-1783) de hoofdstad van Hongarije en van 1563 tot 1830 werden de Habsburgse keizers er tot koning van Hongarije gekroond.

Oostenrijk-Hongarije 1910

Kaart: de volkeren in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije in 1910

Wilsonstadt, Wilsonovo město

Na de vorming in 1918 van de nieuwe staat Tsjechoslovakije werd het Slovaakse bestuurscentrum eerst de stad Žilina (Sillein) dat vooral Slovaaks sprekend was. De bevolking van Preßburg wou niet bij Tsjechoslovakije worden ingelijfd en overwoog om een vrije stad te stichten naar het voorbeeld van Dantzig. Die nieuwe stad zou Wilsonstadt (Wilson City) worden genoemd, naar de Amerikaanse president Woodrow Wilson (Veertien Punten-programma). Voor de gloednieuwe Tsjechoslovaakse (Tsjechische) overheid was dit totaal onaanvaardbaar: ze zou de Donauhaven en een belangrijk regionaal centrum verliezen. Tsjechoslovaakse troepen (legionnairs) namen in november en december 1918 stapsgewijs het Hongaarse Slovakije (Opper-Hongarije) in. Op Kerstavond 1918 werd Košice ingenomen en daarmee was bijna heel Slovakije onder Tsjechische kontrole. Tenslotte werd op 31 december 1918 de stad Preßburg door Tsjechische legionnairs bezet. De Duitse en Hongaarse inwoners verzetten zich: er werd een algemene staking uitgeroepen en er vonden massademonstraties plaats waarbij 9 tot 15 doden vielen. Daarmee was de droom van een vrije stad voorbij. Het projekt had overigens geen steun van Frankrijk en Groot-Brittannië en Hongarije zou waarschijnlijk de vrije stad later (met reden) hebben opgeëist. Vele Hongaren verlieten de stad en vele Slovaken trokken vanuit de bergen naar Bratislava.

Op 4 februari 1919 werd het regionaal bestuur van Žilina overgebracht naar de ondertussen tot Bratislava omgedoopte stad, die de facto hoofdstad van Slovakije werd maar de iure slechts een vanuit Praag geleid regionaal bestuurscentrum zou zijn. (Pas in 1969 werd Tsjechoslovakije een federatie.)

In Bratislava is nu een Wilsonstraat en heeft jaarlijks het Wilsonic Festival plaats. In Praag heette van 1918 tot 1939 het hoofdstation Wilson Station (Wilsonovo nádraží), gelegen aan de Wilsonstraat (Wilsonova) en zo heet die straat nog steeds.

Bratislava_1919_defile

Foto: triomfantelijk defilé van Tsjechische legionnairs in Bratislava (Prešpurk) op 5 februari 1919.

© Piet Schepens (2018-2021)

Meetpunt en hoogtemerk

Foto´s. Linksboven: Praag, Kleine Zijde, meetpunt in gevel van gebouw čp 506. Linksonder: meetpunt in Duitsland (Triangulationspunkt). Rechts: meetpunt in Frankrijk.

Wat zijn de metalen bouten die, ongeveer op kniehoogte of lager, overal in gevels van gebouwen in Praag (en elders) zitten? Legt men er honden aan vast? Gaat het om verankering van steigers? Nee, vele van die bouten zijn meetpunten of meetmerken gebruikt in de landmeting (landmeetkunde), maar het kunnen ook hoogtemerken zijn.

Foto´s v.l.n.r.: meetpunt in wegdek, Nederland; een Nederlandse meetspijker.

De geodetische meetpunten in de landmeting zijn dikwijls ofwel kernnetbouten in gevels ofwel meetspijkers in stoepen. In Nederland staat vaak de tekst MEETPUNT op zo´n meetspijker. De bouten en spijkers maken deel uit van het zogenaamde kernnet (landmeting), een net van rijksdriehoekskoördinaten (triangulatiepunten). Het kunnen ook punten zijn waarmee deformatiemetingen worden uitgevoerd: bewegingen van een gebouw of tussen gebouwen onderling zijn met het blote oog normaal niet vast te stellen en daarom voert men geregeld zeer nauwkeurige metingen uit van meetpunten ten opzichte van elkaar. Zo kan men verzakking, schade of onveiligheid vaststellen.

Vermessungspunkt, Triangulationspunkt (D), surveying benchmark (E), point géodésique (F), geodetický bod (CZ)

Er is een verschil tussen bovengenoemde meetmerken (landmeting) en hoogtemerken (hoogtemeting). De hoogtemerken of peilmerken zijn in muren aangebrachte peilbouten of metalen plaatjes waarop een verkenmerk (sic) is aangebracht dat de hoogte ten opzichte van de zeespiegel weergeeft, uitgedrukt in meter boven zeeniveau. Het hoogste punt in Nederland, NAP +322,20 m, bevindt zich in de gemeente Vaals (nabij Aken). In Nederland geldt als “hoogte nul” (zeeniveau) het Normaal Amsterdams Peil (NAP) dat ook wordt toegepast in Duitsland, Luxemburg, Finland, Zweden en Noorwegen. Het NAP-net bestaat in Nederland uit ongeveer 40.000 zichtbare peilmerken met het opschrift NAP. Van elk peilmerk is de juiste hoogte bekend. De Europese Unie streeft ernaar om van de NAP de Europese standaard te maken. Vele landen hebben immers een eigen systeem, in België bijv. geldt de Tweede Algemene Waterpassing (TAW), ook Oostends Peil genoemd. TAW = NAP – 2,33 meter.

Foto´s v.l.n.r.: Praag, raadhuistoren van de Oude Stad, hoogtemerk; idem, detail.

Ten tijde van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie gold het zeeniveau van de Adriatische Zee (*), m.a.w. de gemiddelde hoogte van het zeewater in Triëst (thans een Italiaanse stad). Dit systeem wordt uitgedrukt in meter boven de Adria (Adriahöhe) en wordt nog toegepast in Oostenrijk, Slovenië, Kroatië en de overige landen die ooit samen Joegoslavië hebben gevormd. Adria = NAP – 34 cm. In Bohemen en Moravië en later in Tsjechoslovakije werd het Adriasysteem toegepast tot 1952. Dat verklaart waarom de oude hoogtemerken (aan torens, stationsgebouwen …) het opschrift dragen: výše nad hladinou moře jaderského (hoogte boven de waterspiegel van de Adriatische Zee). Hier en daar treft men in Praag nog historische peilmerken aan, bijv. aan de Kruitpoort, het belfort van de Oude Stad, de watertoren van de Oude Stad, de toren van de Karelsbrug (Kleine Zijde). Thans wordt in Tsjechië het Baltisch systeem toegepast, dat de norm was ten tijde van het Warschaupakt en nog steeds wordt toegepast in de landen die lid waren van dat Warschaupakt. Het Baltisch peil (Kronstadtpeil) bevindt zich in Kronstadt nabij Sint-Petersburg. Kronstadtpeil = Adria – 46 cm. Kronstadtpeil = NAP + 14 cm.

Foto´s v.l.n.r.: Praag-Vršovice, stationsgebouw, hoogtemerk; Praag, Oude Stad, watertoren, hoogtemerk.

(See)höhenmarke (D), mean sea level benchmark (E), plaque de nivellement (F), nivelační bod, nadmořská výška (CZ)

(*) De Adriatische kust in Kroatië is nu de meest geliefde vakantiebestemming van de Tsjechen. In de jaren zeventig, ten tijde van het kommunisme, ontwikkelde men in Praag onder leiding van prof. Karel Žlábek een (nooit uitgevoerd) plan voor de aanleg van een snelspoorverbinding (ca. 200 km/u) tussen České Budějovice en de Adria. Van de 410 km zou 350 km door tunnels in (onder) Oostenrijk gaan. Joegoslavië ging akkoord om met het uitgegraven gesteente voor de Adriakust een eiland aan te leggen, dat dan Tsjechoslovaaks territorium zou worden. Jawel.

© Piet Schepens (2014-2021)

Ophoging van de stad

Talrijke steden aan grote rivieren zijn al vanaf de middeleeuwen bewust opgehoogd omdat ze te kampen hadden met wateroverlast. In Praag trad (treedt) de Moldau vaak buiten haar oevers en al in de 13de eeuw begon men met de planmatige ophoging. Op sommige plaatsen is dat duidelijk zichtbaar, bijv. in de buurt van het Agnesklooster. Veel kelders van oorspronkelijk romaanse en gotische stenen huizen in de Oude Stad (Staré město) waren oorspronkelijk de benedenverdiepingen. Op sommige plaatsen is het huidige straatniveau tot vier meter hoger dan het middeleeuwse niveau!

Ophoging der stad

Foto´s v.l.n.r.: Praag, Oude Stad, de straten Kozí en U milosrdných; Praag, Nieuwe Stad, Jindřišská-straat, niveauverschil rond de Sint-Hendrikskerk (Kostel sv. Jindřicha a Kunhuty)

Na de afbraak van het voormalig ghetto omstreeks 1900 werd het hele areaal opgehoogd. Daardoor zijn de enkele bewaard gebleven gebouwen zoals synagogen duidelijk zichtbaar lager gelegen dan de omringende nieuwe gebouwen uit 1893-1912. (De hoofdruimten van synagogen zijn nog lager gelegen, maar dat heeft met de Joodse wet te maken).

Ophoging der stad

Foto´s v.l.n.r.: Krakau, Rynek, Sint-Adalbertkerk, niveauverschil van 2 meter; Praag, Oude Stad, Kozí-straat

In Krakau, de oude Poolse koningsstad die voortdurend werd bedreigd door de rivier Weichsel / Wisla, is het niveau van het marktplein in de loop der eeuwen tot 3 meter opgehoogd. Ook Parijs, Londen, Keulen, Straatsburg, Utrecht en zeer vele andere steden, groot en klein, zijn opgehoogd. In de Antwerpse kathedraal zijn verschillende vloerniveau’s archeologisch opgegraven. De huidige kerkvloer is 2,1 m hoger dan de oorspronkelijke romaanse vloer.

Foto´s. Hoe zagen straten en pleinen er vroeger uit? Volgens ons beeld van de middeleeuwen, gebaseerd op hedendaagse films en romans, vies, vuil, smerig. Dat klopt niet. Natuurlijk hoeven oude schilderijen geen getrouwe weergave van de werkelijkheid te bieden. Linksboven: Meester van Flémalle, Merode-altaar, detail, ca. 1430. Linksonder: Meester van de Passietaferelen, Mirakel van Antonius van Padua, detail, begin 16de eeuw. De bestrating bestaat uit keien! Rechts: Jörg Müller, rekonstruktie middeleeuwse stad in Stadtluft, Hirsebrei und Bettelmönch, Die Stadt um 1300, Zürich, 1992, p. 386. Varkens gehoed door een jongetje.

Er zijn helaas nog steeds auteurs van pseudohistorische boeken die beweren dat de middeleeuwse mens geen notie had van hygiëne en dat afval door het raam naar buiten werd gekieperd en dat daardoor de straten ophoogden. Onzin! De mens heeft altijd een verband gelegd tussen hygiëne en ziekten. Veel afval was er overigens niet in de middeleeuwen. Etensresten, voor zover die er waren, waren voor de varkens, die niet (!) vrij rondliepen, ze werden in opdracht van het stadsbestuur gehoed. (Vrij rondlopende varkens zouden niet lang hebben rondgelopen!) Nachtpotten werden niet door het raam geledigd, daarop stonden boetes. Ook het willekeurig achterlaten van afval was verboden. Er waren op vele plaatsen in de steden beerputten en afvalkuilen (Senkgruben, Müllgräben) en waren die vol, dan groef men een nieuwe kuil. Aarde en niet-organisch afval als puin, potscherven enz. werden gebruikt voor de systhematische ophoging van de steden. Zijn er archeologische opgravingen dan lijkt het dat mensen overal afval achterlieten, maar dat klopt niet.

© Piet Schepens (2017-2021)

Driekoningentaart en de boonkoning

Driekoningentaart

Foto: Driekoningentaart met een boon

Het is een oud gebruik om op Driekoningenavond (5 januari) of op Driekoningen (6 januari) in het gezin driekoningenbrood of -taart te eten, ook driekoningenkoek, bonenbrood of boonkoek genoemd. Het gaat om zoet (rozijnen)brood, taart of gebak met een boon erin. Wie de boon in zijn deel van de koek vindt is koning(in) van het driekoningenfeest, kortweg de boonkoning(in). Het kind dat de boon vindt wordt gekroond met een papieren kroon en mag bijvoorbeeld bepalen welke spelletjes zullen worden gespeeld en om hoe laat de kinderen die avond naar bed moeten.

Waarom een boon? De bonenplant is een van de eerste die na de winter groeit en vertegenwoordigt nieuw leven, vruchtbaarheid (cf. suikerboon bij geboorte). Bonen zijn altijd in gedroogde vorm beschikbaar, ze zijn voedzaam. Daarenboven zijn ze klein en niet te hard, dus geschikt om in een taart te verbergen. De boon kan worden vervangen door een amandelnoot, een muntstuk (Griekenland), een ring of ander klein voorwerp als bijv. een figuurtje (zie verder).

Geschiedenis

Sommigen beweren dat het gebruik uit de Romeinse tijd dateert, maar dat kan men niet bewijzen, het kwam in ieder geval in West-Europa en in delen van Midden-Europa voor vanaf de 14de eeuw. Het was (is) op de eerste plaats een kinderfeest, maar ook volwassenen hadden (hebben) hun versie. In stedelijke of beroepskringen kozen volwassenen ook een koning, waarna andere rituele elementen volgden als processies, eredienst en tenslotte vrolijk feestvieren. Het ritueel kwam voor in kloosters, in hospitalen, bij ambachten en gilden, bij studenten, scholieren, boeren en zelfs aan het Franse koningshof! Allemaal kozen ze een eigen koning of koningin, die dan soms zelf een koning(in) mag kiezen. Komt de in Vlaanderen bekende uitdrukking „voor iemand een boontje hebben“ (een zwak hebben voor iemand) daar vandaan?

Er waren nog andere manieren om door het lot een koning te kiezen bijv. door het trekken van voorgedrukte of geschreven papiertjes. Men kon dan ook een koningin, prins, prinses, hofmeester, maarschalk, voorproever, speelman e.a. kiezen. Als de koning was gekozen en gekroond volgde een gemeenschappelijke dronk en telkens wanneer de koning het glas hief riep het gezelschap „De koning drinkt“. In Franstalige gebieden verkreeg het ritueel de naam „le roi-boit“, wat voor Fransen grappig is om uit te roepen. Het was een frivool dronkemansfestijn, dat in de 17de en 18de eeuw een populair schildersgenre zou worden (zie verder).

Driekoningen, prent Otto von Reinsberg-Düringsfeld, Leipzig, 1863

Foto: prent uit Otto von Reinsberg-Düringsfeld, Das festliche Jahr in Sitten, Leipzig, 1863

Waar komt het gebruik voor?

In de 17de eeuw werd het driekoningenfeest in Noord-Nederlandse streng-protestantse kringen fel bekritiseerd, veel kalvinisten wijzen het nog steeds af als een heidens gebruik. Tot in de 18de eeuw was het ritueel vast verbonden aan het driekoningenfeest, maar dan gaat het verband met 6 januari op veel plaatsen verloren en treedt in de 19de eeuw een karnavalisering op met de koning als een narrenfiguur. Begin 20ste eeuw is het gebruik in het Duitse taalgebied grotendeels verdwenen met uitzondering van katholieke gebieden aan Moezel en Benedenrijn. Hier en daar worden nog (of opnieuw) in verenigingsverband uitgebreide driekoningendiners georganiseerd bijv. door „die Freunde Kants und Königsbergs“ en sinds 1898 schuiven in Frankfurt am Main toplui uit de bedrijfs- en financiële wereld aan tafel voor de „Bohnenrunde“.

Het gebruik komt nog steeds voor in katholieke landen en streken als Frankrijk, Katalonië, Spanje, Portugal, Luxemburg, Wallonië, Vlaanderen, het zuiden van Nederland en in Latijns-Amerika. In de rest van Europa zijn bonenkoningen thans eerder lokale verschijnselen.

Bohnenkönig (D), bean king (E), roi de la fève (F)

Porseleinen figuurtjes, fèves

I was greatly surprised to find something very hard, which almost made me break a tooth, in a mouthful of cake. Gently I took this thing from my mouth and I saw that it was a little porcelain doll, no bigger than a bean. (Guy de Maupassant, Mademoiselle Perle, 1886.)

Driekoningen, porseleinen figuurtjes

Foto: porseleinen verglaasde figuurtjes, in Frankrijk fèves (bonen) genoemd.

La fève (boon) is een tot 2 cm groot porseleinen of aardewerken meestal verglaasd figuurtje, dat de boon in de taart vervangt. (Niet te verwarren met de Provencaals santon, een kerststalfiguurtje meestal 4 tot 15 cm groot.) Het eerste porseleinen figuurtje zou in 1874 in Duitsland zijn gemaakt, waar bakkers de bonen begonnen te vervangen door een klein porseleinen handbeschilderd poppetje. Vanaf 1880 komen ze ook voor in Frankrijk. De waardevolste dateren van voor 1914 en die zijn vrijwel steeds religieus van aard (drie koningen, Maria, enz.). Na WO I nam Limoges de produktie over en kregen de poppetjes andere gestalten en gedaanten (zie verder). Vanaf de jaren negentienhonderdzestig maakte men ook plastieken figuurtjes en eind jaren tachtig kende het fenomeen een grote boom. De figuurtjes worden gemaakt in porseleinfabrieken o.a. in opdracht van (industriële) bakkerijen en banketbakkerijen. Jaarlijks komen er naar schatting meer dan 4000 nieuwe allemaal verschillende figuurtjes op de markt, maar 95% daarvan wordt nu gemaakt in Azië. Vele bakkerijen in Frankrijk verkopen een koningentaart in een daartoe bestemde doos of zak met daarin ook een of meer figuurtjes en een papieren kroon.

De figuurtjes komen voor in vele vormen en gedaanten. De meeste hebben absoluut niets meer te maken met Driekoningen, maar stellen filmsterren, Disneyfiguurtjes, stripverhaalhelden, dieren, beroepen, landen enz. voor; dikwijls zijn het prullaria als huisjes, fonteintjes, molentjes enz. Ze zijn nog slechts dekoratie, meestal bewaard in een speciaal doosje. In Frankrijk zijn veel verzamelaars van de figuurtjes, ze worden fabophiles genoemd en hun tijdverdrijf heet fabophilie.

De koningstaart met figuurtjes is vooral in Frankrijk, Katalonië, Zwitserland en Québec zeer populair. In Noord-Frankrijk en Wallonië heet het grote taartvormige met frangipane gevulde bladerdeeggebak galette des rois. Typisch voor Zuid-Frankrijk (Occitanië) is de gâteau des rois, een ringvormige vruchtencake (dikwijls met gekonfijt fruit). Een gelijkaardige brioche in de vorm van een kroon treft men aan in Katalonië (tortell de reis), Spanje (roscón de reyes) en portugal (bolo rei). Ook in Zwitserland zijn de figuurtjes populair, wat te danken is aan de inzet van kultuurhistorikus Max Währen, die eind jaren 1950 het gebruik met de steun van het Verbond van Zwitserse Bakkers en Pasteibakkers met sukses propageerde. De meeste figuurtjes zijn er in plastiek, men koopt het gebak met het figuurtje er al in. Een plastieken figuurtje kost ongeveer 0,50 euro (sic). In New Orleans zijn plastieken jezuskindjes populair.

Foto: links een galette des rois; rechtsboven een galette des rois met figuurtje,; rechtsonder een gâteau des rois.

Dreikönigskuchen (D), King cake, Epiphany cake, Ring of the Kings (E), galette des rois, gâteau des rois (F)

“De koning drinkt” in de kunst

Het bonenfeest kent in de kunst een rijke ikonigrafische traditie. Er zijn twee voorstellingen. De oudste en minst voorkomende stelt een feestend gezin voor waarbij de bonentaart centraal staat. Zo bijv. een 14de eeuwse miniatuur in de Heures dites d’Adélaïde de Savoie (Chantilly, Musée Condé) en „De koningentaart“ (1774) van Jean-Baptiste Greuze (Montpellier, Musée Fabre). Het tweede type is de voorstelling van de koning die het glas heft (of het glas aan de mond zet) en de feestvierders die „De koning drinkt“ uitroepen. Het genre was in de Nederlanden in de 17de eeuw zeer populair. Jacob Jordaens (1593-1678), Jan Steen, David Teniers de Jonge, Jan Miense Molenaer, Richard Brakenburgh en vele anderen hebben het onderwerp vele malen geschilderd.

Foto´s. Links: Jacob Jordaens, Das Fest des Bohnenkönigs, ca. 1645, Wenen, Kunsthistorisches Museum. Rechtsboven: Jacob Jordaens, De koning drinkt, 1638, Brussel, Museum voor Schone Kunsten. Rechtsonder: Jan Steen, Driekoningenfeest, Kassel.

© Piet Schepens (2018-2021)

Loggia

Balkon en erker steken uit het gebouw, een loggia zit in het gebouw. De loggia is een binnen het gevelvlak liggende open ruimte op het gelijkvloers of op een verdieping. Ten tijde van de renaissance in Italië was de loggia meestal een open (vrijstaande) bogenhal op de begane grond (bijv. de Loggia dei Lanzi in Florentië) of de wandelgang (bogengalerij) van een openbaar gebouw.

Foto´s. Linksboven: Rome, Albergo dell´Orso, 14de eeuw, vroegrenaissance. Rechtsboven: Venetië, Ca´d´Oro, 15de eeuw, gotisch paleis, drie loggia´s boven elkaar. Onder: Praag, Ungelt, Granovský dům, 16de eeuw, renaissance.

De beroemde architekt Andrea Palladio ontwierp villa´s met driedelige loggia´s op de bovenverdieping, vanwaar men kon uitkijken op de omgeving. De loggia was/is a place with a view (een belvedere).

De loggia doet meestal dienst als een soort veranda: resperium (poosplaats), wintertuin, zomereetkamer. De eigenlijke veranda is een open (houten) hal buiten tegen een gebouw, aan voor- of achterzijde, ze kan met glas zijn gesloten.

Loggia (D), loggia (E), loggia (F), lodžie (CZ), loggia (It)

© Piet Schepens (2014-2021)

Balkon

“Open uitbouw aan een bovenverdieping van een huis, voorzien van een balustrade en toegankelijk vanuit (een van) de kamers” (van Dale woordenboek). Een balkon steekt ter hoogte van een bovenverdieping uit aan de buitenzijde van een gebouw, is onoverdekt, heeft een borstwering en er is een balkondeur. Een balkon is zelfdragend of rust op konsoles.

Foto´s v.l.n.r: Jugendstilbalkon in Riga (Letland); neogotisch balkon aan slot Hluboká in Zuid-Bohemen; Söller in Rastatt (Baden-Württemberg.

Een speciaal type is het balkon gedragen door zuilen of pijlers tot op de begane grond. Zo´n balkon wordt in het Duits Altan of Söller genoemd (van het Latijnse solarium; in het Nederlands werd dat de zolder).

Loggia´s werden ononderbroken gebouwd van de Oudheid tot op heden. Balkons kwamen in de laatromeinse tijd sporadisch voor en gedurende latere eeuwen werden ze hier en daar op het platteland gebouwd, maar ze verschijnen onder invloed van de Arabische woonkultuur (loggia´s, zuilengangen, fonteinen …) pas t.t.v. de renaissance in Italiaanse steden en dan vooral aan paleizen en aan villa´s van de rijke middenklasse (patriciërs, handelaars en welvarende ambachtslui). Maar pas vanaf eind 18de eeuw en voorgoed in de 19de eeuw worden balkons een algemeen verschijnsel in Europese steden, waar men voordien vooral loggia´s kende (ook op binnenplaatsen). Aan de voorzijde van woongebouwen bouwde (bouwt) men pronkbalkons (Schmuckbalkons), aan de achterzijde gebruiksbalkons (Wirtschaftsbalkons), grenzend aan keukens, ook gebruikt voor het drogen van het wasgoed.

De funktie was vroeger (meer dan nu) representatief. Op de balkons aan overheids- of representatieve gebouwen, gericht naar straat of plein, tonen waardigheidsbekleders zich aan het publiek of houden er toespraken. Voordien gebeurde dat aan een open raam of bovenop de buitentrap. Nu is het een plaats vanwaar men kijkt (wie klopt aan, een gebeurtenis op straat, …) en waar men gezien wil worden. Het is ook een poosplaats en steeds vaker een rookplaats. Sommigen kweken er planten, groente (de balkontomaat) of kruiden. Vaak ontaardt een balkon (ook een dakterras) in een protserig stadstuintje. Het balkonpalmboompje schenkt een verdwaalde Aziatische halsbandparkiet even rust en de kat een klimplaats. Het leven op een balkon bepaalt in hoge mate de relatie tot de buren. Wie er konijnen of kippen kweekt vraagt om moeilijkheden. En een balkon is beslist geen geschikte plek voor de barbecue.

Ook in theaters zijn balkons en tenslotte, onze vrouwelijke lezers weten dat, een hoge, ver vooruitstekende boezem wordt ook balkon genoemd.

Balkon (D), balcony (E), balcon (F), balkon (CZ)

© Piet Schepens (2014-2021)

Erker

Foto´s v.l.n.r.: Olomouc (Moravië), raadhuis, laatgotische kapelerker van de Hieronymuskapel. Rechtsboven; Pelhřimov (Bohemen), Fára huis, oorspronkelijk een gotisch handelshuis, dan barok en in 1913-14 kubistisch verbouwd (arch. Pavel Janák), hoekerker

Een erker (arkel) is een gesloten hoekige of ronde uitbouw aan een gevel of aan de hoek van een gebouw. De erker begint (meestal) niet op de begane grond en gaat dikwijls door over twee of meer verdiepingen. De ruimte in de erker vergroot de achterliggende kamer (de erkerkamer), er zijn ramen, men kan er zitten of op de uitkijk staan. Een erker heeft een dak of erboven is een balkon. Erkers kwamen veel voor in de late middeleeuwen en de renaissance en vanaf de 19de eeuw tot op heden zijn ze een geliefd architekturaal onderdeel.

Foto´s v.l.n.r.: Barcelona (Katalonië), Casa D. Sabadell, 1914; Abensberg (Beieren), Kuchlbauerturm, arch. Friedensreich Hundertwasser, 2000/2010.

Een speciaal type is de Coburger erker, een hoekerker over twee verdiepingen met erboven een helmdak en rustend op een pijler. De kapelerker (in het Duits Chörlein genoemd) is een erker met erin een altaar. Omdat men geloofde dat de kerk een woonruimte boven een altaarruimte verbood, bouwde men aan de buitenzijde van kapellen van burchten, raadhuizen, hospitalen, patriciërshuizen enz. een erker met daarin het altaar. In Midden-Europa treft men talrijke zeer fraaie exemplaren van laatgotische kapelerkers aan.

Erker, Coburger erker

Foto: Coburger erker in Coburg, Frankenland, Beieren

Erker (D), oriel (E), oriel (F), arkýř (CZ), balcone sporgente (It)

© Piet Schepens (2014-2021)